Dinsdag 29 november 2011
Yanni – Nightingale
Mist.
Duisternis.
Drijven.
Bewustzijn.
Pijn.
Licht.
Vreemd.
Vertrouwd.
Mama wiegt een opgewekte baby.
Een fluwelen stem horen.
Luisteren naar een slaapliedje.
Papa lacht bij een kampvuur.
Lippen vertellen een geheim.
Maanlicht spiegelt in een meer.
Koud.
Alleen.
Een opengesneden pols.
Een bebloede pyjama.
Voetstappen.
De plotselinge klik van een oude radiator.
Dichtslaande metalen deuren in het donker.
Stralend zonlicht.
Warm.
Veilig.
Thuiskomen ver weg van thuis.
Een dappere kus op een podium.
Beloning.
Vreugde.
Een paar maakt teveel lawaai in bed.
Passie.
Verlangen.
Een knappe man slaapt op de bank.
Uitnodigende lippen.
Hunkeren.
Verwachten.
Een trieste jongen met blond haar prikt in zijn eten.
Teleurstelling.
Achterdocht.
Groot verdriet.
Hartzeer.
Passerende beelden in het donker.
Zich verliezen in die betoverende ogen.
Duizelig van geluk.
Een badjas.
Zweven.
Trillende handen.
Tintelingen door zijn hele lichaam.
Een fonkeling in de duisternis.
Twee mannen rennen langs een meer.
Drie vrouwen komen hen tegemoet gerend.
Een vrouw slaat een jongen in zijn gezicht.
Angst in het donker.
Drie mannen en twee meisjes praten met elkaar.
Een van de mannen rent weg.
Hij doet iets achter een bar.
Hij komt terug met twee dampende bekers.
De twee andere mannen gaan naar buiten.
Zorgen in de schemering.
Een man zit alleen achter een bureau.
Voor hem staat een fles.
Hij drinkt het glas in een keer leeg.
De man staart naar een apparaat.
Warmte in het licht.
Duisternis omlijst alle passerende beelden.
Een leegte in het niets.
Een eenzame eeuwige gevangenis van leegte.
Fantoom geluiden.
Duisternis en stilte.
Vredig en ongemakkelijk.
Verdrietig en radeloos.
Leven en licht wensen.
Dood en duisternis verwelkomen.
Verlangen naar een einde aan de pijn.
Zijn heerlijke lach.
Nog een keer.
Veilig en vol liefde.
Gerustellend en veilig.
Zijn groene ogen.
Stralende, warme ogen.
Vol liefde en veilig.
Veilig en geruststellend.
Andere ogen.
Blauwe ogen.
Minder stralend.
Ergens verdrietig.
Een trieste glimlach.
Lange gouden haren.
De lange schoonheid bukt zich.
Ze tilt hem op.
Ze wiegt hem.
Veilig en warm.
Duisternis maakt plotseling plaats voor licht.
Met gesloten ogen ziet hij het licht.
Een zwaar gordijn wordt opzij getrokken.
Het heldere licht van de dageraad.
Het licht is zo ver weg.
Licht omlijst door duisternis.
Het heldere licht ziet hij door zijn gesloten ogen.
Licht van ver weg.
Zo helder dat hij er met moeite in kan kijken.
Meegaan met het licht.
Op weg gaan naar de heldere ster in de verte.
Onderweg naar het enige licht in de duisternis.
Opnieuw drijven.
Opnieuw vooruit gaan.
Het is een ongekende sensatie om te vliegen.
Een vreemd gevoel.
Ondanks het licht drijft de duisternis hem tot wanhoop.
Dit is een ongelukkige plaats.
Het huis waar onrust thuis is.
Eenzaam in deze leegte.
Meegaan met het licht.
Vooruit vliegen.
Zijn lichaam voelen.
Het is zwaar.
Pijn voelen.
In zijn stervende omhulsel kan hij zich niet vrij bewegen.
De herinneringen en beelden wervelen eindeloos om hem heen.
De beelden kwetsen.
De herinneringen ontroeren.
De pijn desperaat proberen te ontvluchten.
Ten einde raad proberen rust te vinden.
Herinneringen worden schildwachten.
De wachters hinderen hem om vooruit te vliegen.
Keuzes, beslissingen, mislukkingen worden speren.
Speren in de handen van de schildwachten.
De wachters drijven hem in het nauw.
De speren steken hem.
Ze houden hem tegen om vooruit te vliegen.
Het licht is zo ver weg.
Bijna onbereikbaar.
Wordt hij nu gestraft?
Naar een hel gestuurd?
Is er nergens een vredige plek vrij?
Vooruit willen vliegen.
Zijn verdriet verleidt zijn hart tot pijn.
Wanhoop omhult hem meer dan mama’s rustgevende armen.
De duisternis brengt angst.
Alleen zijn.
Donkere eenzaamheid is zijn straf.
Worstelen tegen de verstikkende duisternis.
Smeken om met het licht mee te mogen gaan.
Graaien naar een fantoom ster.
Opnieuw een vreemd gevoel.
De ster die zo ver weg is.
Het voelt als opstijgen.
De beweging brengt pijn.
Martelende pijn.
Verder vooruit vliegen naar het licht.
De martelende pijn verdwijnt.
De schaduwen om hem heen negeren.
Op het licht concentreren.
Het vreemde, nu vertrouwde gevoel houdt aan.
De schaduwen hebben stemmen.
Stemmen van bekenden.
Zo ver weg.
Ze zijn onherkenbaar in de duisternis.
Licht en duisternis wisselen elkaar snel af.
De mierzoete, zingende stemmen sporen hem aan.
Ze moedigen hem aan verder te vliegen naar het licht.
De lange, lange reis eindigt wanneer hij in het licht aankomt.
Het is wreed.
De ongekende sensatie van landen in wit licht.
Het kwetst.
Het is goed om naar het licht te gaan.
Het is gemeen.
Hij voelt zich meer in leven dan tijdens zijn reis uit het niets.
Een vertrouwde hand voelen op zijn hand.
Alles zien wat zijn wazige blik doorlaat aan beelden.
Ontsnapt aan de donkere eenzaamheid.
De zwevende stemmen zijn nu helderder.
Het geluid volgen.
Zijn hoofd draait naar het aangename geluid om het beter te horen.
Hij knippert om door de de wazige helderheid de stemmen in beeld te brengen.
Tranen vervagen zijn bewolkte blikveld.
Hij ziet ze.
Het licht vertelt hem dat hij twee broers ziet.
De broers staan dicht bij elkaar.
De broers spreken over liefde en verdriet en hoop.
Hij opent zijn mond om te spreken.
Zijn keel is zo ongelooflijk pijnlijk en droog.
Hij probeert te slikken.
Pijn golft door zijn borst.
Zijn ogen vallen dicht.
De pijn verdwijnt.
Licht en duisternis wisselen elkaar snel af.
Twee kleine jongens met groene ogen.
Een witblonde schoonheid in een bed.
Ze grijpen elkaars hand.
Twee kleine jongens met blauwe ogen.
Een huis in een bos.
Meer kleine kinderen.
Het licht verandert van kleur.
De pijn komt weer terug.
Het is een andere pijn.
Hij kan zijn ogen opendoen.
De broers zijn er nog.
Het licht is feller, witter, heller.
Een broer staat dichtbij hem.
Hij wil zijn aandacht.
De glanzende, gelukkige ogen willen zien.
De oudere broer spreekt over gelukkiger tijden en hoop.
Hij voelt iets in zijn hand.
Heeft hij het meegenomen uit de duisternis?
Heeft het hem hier naar toe getrokken uit het niets?
Hij kan niet herkennen wat het is.
Het is niet de hand die hij eerder heeft gevoeld.
Langzaam beweegt hij zijn hoofd iets meer rechtop.
Hij probeert naar voren te leunen om te zien wat hij vasthoudt.
Zijn nek en keel doen pijn wanneer hij beweegt, maar hij wil het zien.
Zijn borst doet pijn.
Hij ziet verband om zijn borst.
Zijn gewonde spieren spannen zich bij deze kleine beweging.
Nieuwe tranen wellen op in zijn ogen.
Wat hij ziet, is mooier en pijnlijker dan de pijn die zijn lichaam martelt.
De glanzende foto toont twee lachende broers.
De een staat achter de ander.
Ze lachen vrolijk.
De onverwachte ontmoeting.
De verwachtingen.
De moeilijke vragen.
De onzekerheid.
De vertrouwdheid.
De eenzame jongen die op hem lijkt in teveel opzichten.
De teruggetrokken jongen die hem beter lijkt te kennen dan hij zichzelf.
Het is de foto van de onverwachte ontmoeting.
Zijn inspiratie om iets meer uit zijn leven te halen.
Hij huilt zachtjes.
Hij probeert zichzelf te doorgronden.
Waarom heeft hij ooit besloten om die onuitgesproken beloftes te verbreken?
Een snik ontsnapt hem.
Waarom wilde hij zijn leven weggooien?
Door een plastic masker over zijn gezicht klinkt het als een zucht.
Waarom heeft hij niet geprobeerd het beste te halen uit de tijd die hij nog heeft?
„Robin?“
Sascha’s stem.
Langzaam beweegt hij zijn hoofd iets opzij.
De verwarde, angstige, opgetogen gezichten van zijn broers zijn nu dichterbij.
„Ik ben zo blij dat je terug bent.“
Sascha’s trillende stem.
Hij wil zo graag spreken.
Willen vertellen hoe blij hij is om zijn broers weer te zien.
Hij kan niet spreken.
Willen uitschreeuwen hoe vastbesloten hij is om te leven.
„Je blijft bij hem.“
Hij hoort Sascha tegen iemand praten.
Hij knippert met zijn ogen om meer te kunnen zien.
„Ik ga een arts halen … en Alexander!“
Alexander!
Robin’s zere hart in zijn borst reageert.
Zijn hart reageert op het geluid van de naam van zijn alles.
Hij wil van iedereen zo graag Alexander weer zien.
Zich realiseren dat Alexander bijna alleen is achtergebleven op deze wereld.
Hij wil zich daarvoor verontschuldigen bij hem.
Veel beloftes willen doen.
Op dit moment wil hij stoppen met huilen, voordat hij nooit meer iemand ziet.
Proberen zich te concentreren op Wolfgang’s vertrouwde, maar angstige gezicht.
Hij wil die doordringende blauwe ogen volgen.
De ogen die de gebroeders Krone met elkaar verbinden.
De lippen van de jongste broer trillen.
Hij staart naar Robin.
Zonder het te weten helpt hij Robin te stoppen met huilen.
Vreugde spreekt uit die blauwe ogen maar de angst blijft.
Robin weet dat hij degene is die eigenlijk bang is.
Hij zou met schaamte naar de jongen horen te kijken.
„Het spijt me.“
De jongen fluistert met een verdrietige klank.
Robin schudt zijn hoofd zo krachtig als zijn lichaam toestaat.
Het doet pijn om te bewegen.
De pijn kan hem niets schelen.
Dit moment met zijn jongere broer is belangrijker.
Het is nodig.
De jongen met het blonde haar begraaft zijn gezicht in het kussen naast zijn hoofd.
Ze moeten even bij elkaar zijn zonder bij elkaar te zijn.
Robin hoopt dat Alexander hem kan vergeven.
En Sascha.
En Dagmar.
En Wolfgang.
En Charlie.
En …
Robin heeft nog zoveel om verder te leven.
Hij zweert om nooit meer op te geven.