Tien minuten later hoort Diede de sleutel in het slot draaien. De deur gaat open.
“Diede…” Twee armen om hem heen. “Jongen, wat is er? Is er iets gebeurd?” Merel’s stem klinkt bezorgd.
“Eddy…” stamelt hij.
“Wat is er met Eddy?”
“Hij wilde… niet meer…”, hakkelt Diede.
Verbijsterd staart zijn vriendin hem aan. “Wat zeg je?”
Met horten en stoten vertelt Diede wat hij van zijn moeder heeft gehoord.
“Oh mijn God”, stamelt ze. Ze zakt naast hem op de bank. “En nu?”
“Ik moet erheen…”
“Ik ga met je mee”, zegt ze resoluut. “Jij kan zo niet rijden.”
Diede knikt. “Hij heeft me nodig Merel. Hij zit bij m’n ouders… Bij m’n ouders! Ik moet naar hem toe…”
Merel knikt alleen maar. “Oké. Laten we dan meteen maar gaan.”
Na anderhalf uur draait Merel de auto de straat van zijn ouders in. Diede’s hart bonkt in zijn keel. Hij ziet er als een berg tegenop.
“Ik vind het zo erg”, fluistert hij. “Ik had hem nooit achter moeten laten…”
Merel kijkt opzij. “Schat, dit is toch niet jou schuld?”
“Misschien niet, maar ik had kunnen weten…” Zijn stem breekt. “Wat moet ik nou zeggen?”, vraagt hij vertwijfeld.
“Tegen je ouders of tegen je broer?”
“Alledrie eigenlijk. Ik maak me zorgen om m’n moeder”, begint Diede.
Merel knikt.
“En Eddy heeft me nodig”, gaat hij verder. Zijn ademhaling gaat gejaagd, paniek overvalt hem.
Merel kijkt strak voor zich uit. “Als ik nou met je ouders praat en jij ontfermt je over je broer… Is dat een idee?”, vraagt ze ineens.
Diede knikt. “Wil je dat doen?”
“Tuurlijk. Ze hebben nou vast wel wat anders aan hun hoofd dan bedenken of ze mij er wel bij willen hebben”, merkt ze op.
Diede zucht, opgelucht omdat hij naar Eddy kan en het gesprek met zijn ouders nog even uit kan stellen.
Met betraande ogen opent zijn moeder de deur. Verbaasd kijkt ze Merel aan. Dan richt ze zich tot haar oudste zoon.
“Is het niet vreselijk jongen…” zegt ze snikkend.
“Mam…”, zegt Diede zachtjes.
Hij slaat zijn armen om haar heen en geeft haar een kus op haar wang. Merel pakt haar hand vast. Zijn moeder laat haar begaan.
“Gelukkig is het goed afgelopen”, spreekt Merel Diede’s moeder moed in.
“Hoe is het met hem?”, vraagt Diede.
“Hij ligt boven te slapen”, antwoordt zijn moeder gesmoord.
“Kom”, zegt Merel. “Dan gaan wij naar de kamer. Kan Diede even naar Eddy.” Ze trekt Diede’s moeder mee naar binnen.
***
“Pas op!”, brulde Jeffrey, maar het was al te laat.
Remco’s vlieger draaide om die van hem, waardoor het touw volledig in de knoop raakte. Onbestuurbaar stortten de beide vliegers op het strand neer.
“Shit man, als die stuk is… Ik doe je wat!” Jeffrey rende naar de plek waar de wind nog af en toe een poging deed de beide neergestorte vliegers de lucht in te blazen.
Geschrokken rende Remco hem achterna. “Sorry”, hijgde hij. “Ik stond niet op te letten. Is hij nog heel?”, vroeg hij bezorgd toen Jeffrey zijn vlieger onderzocht.
“Geloof het wel”, zuchtte Jeffrey opgelucht. “Pfff… Ik schrok me kapot. Weet je hoe lang ik heb moeten sparen voor ik deze bij elkaar had?” Gelukkig kon hij al weer lachen.
“Ja sorry, Jeff. Het was echt per ongeluk. Ik had m’n kop d’r niet bij”, verontschuldigde Remco zich.
Het was waar. Hij had zijn hoofd er niet bij. Absoluut niet zelfs! Al voor ze naar het ‘Groene Strand’ waren gefietst om te gaan vliegeren, had er maar één ding door z’n hoofd gespookt. En dat ene ding had blond haar en blauwe ogen… Hoe was het in hemelsnaam mogelijk dat die jongen hem zo bezighield? Hij had hem één keer gezien, dat was alles. Mooie knul, dat wel… Hij glimlachte onwillekeurig. Daar ging hij weer… Wat voor zin had dit? Waarschijnlijk zag hij hem nooit meer. En zelfs als dat wel zo was, wie zei hem dan dat die jongen hem ook leuk vond? Dikke kans dat hij niet eens homo was. Hoewel… Zoals hij naar hem keek toen hij zich bij de uitgang van de supermarkt nog even omdraaide… Of had hij zich dat ingebeeld?
“Hé!” Jeffrey stootte hem aan. “Wat sta je nou te dromen, man? Help eens even…” Hij duwde hem zijn vlieger in de hand. “Vasthouden.”
Schuldbewust deed Remco wat Jeffrey hem opdroeg. Met engelengeduld haalde Jeffrey het touw van beide vliegers uit elkaar.
“Lukt het?” Jorick kwam aanlopen. “Of moet ik even helpen?”
“Nee, het gaat wel”, mompelde Jeffrey.
Van een afstandje hield Wim zijn broer in de gaten. Wat was er met hem aan de hand? Normaal gesproken gebeurden dit soort dingen Remco niet.
Eigenlijk was het meer wat voor hem om niet op te letten. Hij mocht graag een geintje uithalen en vergat daarbij nogal eens waar ze eigenlijk mee bezig waren. Hem zou het zomaar kunnen gebeuren dat zijn vlieger in de knoop raakte met die van één van zijn vrienden. Maar Remco? Dat was raar… Remco liet zich nooit afleiden. ‘Als je iets doet, moet je het goed doen’, was zijn motto. En dat gold zeker voor vliegeren! Zijn vlieger was beslist niet goedkoop, hij had er lang voor gespaard. Daar was hij normaal gesproken, net als Jeffrey, heel zuinig op.
“Oké, hij kan weer”, riep Jeffrey.
“Ik kap ermee”, deelde Remco mee. “Het wil niet zo vandaag…”
Verbaasd keken drie paar ogen hem aan.
“Sinds wanneer geef jij zo makkelijk op?”, vroeg zijn broertje. Het werd steeds gekker! Remco was normaal gesproken altijd super fanatiek. Opgeven kwam niet in zijn hoofd op. “Ben jij ziek of zo?” Onderzoekend keek hij zijn broer aan.
“Ach, laat me maar. M’n hoofd staat er gewoon niet zo naar”, reageerde Remco. Hij voelde zich verward, onrustig. Als hij eerlijk was, wilde hij het liefste terug naar de camping. Even niks aan z’n kop…
“Gaan jullie maar gewoon door. Ik kijk wel”, ging hij verder terwijl hij zijn vlieger uit elkaar begon te halen.
Wim wierp nog een laatste blik op zijn broer en haalde toen zijn schouders op. Hij moest het zelf ook maar weten.
***
“Wat sta jij nou naar die meiden te staren?”, stootte Ton hem aan. “Stap er gewoon op af, man”, ging hij verder. “Alle meiden hier komen maar voor één ding, hoor.”
“Huh?” Verschrikt keek Eddy hem aan. “Waar heb jij het over?”
“Die twee kippetjes daar”, wees Ton richting de strandovergang.
“Gek! Sta niet zo te wijzen, man! Zometeen zien ze het nog.” Eddy voelde het bloed naar zijn hoofd stijgen.
“Nou en? Weten ze meteen dat we belangstelling hebben”, lachte Ton.
“Ja, jij misschien, ik niet hoor”, reageerde Eddy bliksemsnel.
Hier had hij dus helemaal geen zin in! Gisteravond in ‘The Big Apple’ was het ook al steeds zo gegaan. Ton bleef hem maar pushen. Misschien moest hij het spelletje maar gewoon meespelen, net doen alsof hij het wel leuk vond om achter de meiden aan te zitten. Even dacht hij erover na. Nee… geen goed plan. Zoals Ton dat deed, zo was hij niet. Bovendien, stel dat die jongen toch nog kwam en hem met een meisje zou zien… In gedachten staarde hij voor zich uit. Waarom hield die knul hem toch zo bezig? Ze hadden nauwelijks een woord gewisseld. Maar hij lachte zo leuk. En dan die sproeten…. Eddy glimlachte.
“Heb je iemand anders op het oog of zo?”, ging Ton gewoon verder. Hij keek Eddy indringend aan.
Eddy ontweek zijn blik en werd zo mogelijk nog roder.
“Ik geloof waarachtig dat ik gelijk heb”, merkte Ton verbaasd op bij het zien van Eddy’s rode hoofd. “Is ze hier?” vroeg Ton, nieuwsgierig om zich heen kijkend.
“D’r is niemand”, bitste Eddy. Hij was het gezeur van Ton meer dan zat. “Laat me met rust, man. Ik heb hier geen zin in.” Hij liep bij Ton vandaan en liet zich naast André in het zand zakken.
“Wat is dat toch tussen jou en Ton?”, vroeg zijn vriend verbaasd.
“Ach, niks”, reageerde Eddy. Hij nam zich voor Ton een beetje uit de weg te gaan. Misschien kon hij beter wat meer bij André in de buurt blijven. Die zat hem tenminste niet de hele tijd zo op zijn huid.
De rest van de middag was eigenlijk best gezellig. Eddy ontliep Ton zoveel hij kon en paste er wel voor op niet nog een keer de indruk te wekken dat hij belangstelling voor één van de meiden op het strand had.
Hoe later het werd, hoe meer tot hem doordrong dat die jongen van de Jumbo niet meer kwam. Jammer…
Aan het einde van de middag pakten ze hun spullen in en begaven zich op de terugweg.
“Zullen we hier maar een frietje pakken?”, stelde Jan Willem voor, toen ze langs ‘Frits’ Snacks’ reden. Het cafetaria zag er gezellig uit. Groot terras, deels overdekt, behoorlijk druk maar nog genoeg plek om te zitten…
“Goed plan”, viel Anika haar vriend bij.
Ze remde af en zette haar fiets tegen het hek. De rest volgde. Druk pratend liepen ze het terras op.
***
“Kom, opschieten”, maande Jorick Remco. Het was al laat en ze moesten nog helemaal van het ‘Groene Strand’ terug fietsen naar Formerum. Bovendien had hij best honger, zo’n hele middag vliegeren, daar kreeg je flinke trek van.
“Ja, ja… Ik kom eraan”, reageerde Remco verstrooid. De hele dag al spookte die blonde jongen door zijn hoofd. Hij betrapte zich erop dat hij voortdurend naar hem uitkeek. Belachelijk, dat wist hij wel. Hoe groot was nou de kans dat hij uitgerekend hier op het ‘Groene Strand’ zou zijn?
“Het is ook altijd dezelfde waar we op moeten wachten”, mopperde Jorick.
Wim keek zijn broer peinzend aan. Jorick had natuurlijk wel gelijk, Remco was meestal de laatste. Toch had hij het gevoel dat er nu iets anders aan de hand was. Iets dat ervoor zorgde dat Remco zijn hoofd er niet bij had. Net als vanmiddag toen hij met Jeffrey’s vlieger in de knoop was gekomen en ineens geen zin meer had om te vliegeren. En vanochtend had hij ook al zo vreemd gereageerd toen ze hem hadden zitten plagen met een jongen die hij in de supermarkt had ontmoet. Zou die jongen iets te maken hebben met Remco’s vreemde gedrag? Hij kon zich niet aan de gedachte onttrekken dat die jongen zijn broer misschien wel eens meer bezighield dan hij tegenover hen wilde toegeven.
“Hé, kop op man!”, stootte hij Remco aan in een poging hem op te beuren. “Misschien kom je hem straks wel weer tegen…”
“Huh?” Remco schrok op uit zijn gedachten.
“Die jongen van de supermarkt”, ging Wim verder.
“Oh die… Da’s niks hoor, echt niet”, hield Remco zich op de vlakte. Hij kleurde licht.
Wim keek hem doordringend aan. “Hmm, waarom geloof ik dat niet?”
“Hou d’r nou over op”, bitste Remco. “Hier heb ik echt geen zin in, hoor…”
“Oké, oké… Ik wist niet dat je kwaad werd.”
Ondertussen had Remco zijn tas onder de snelbinder gestopt. “We kunnen”, riep hij en stapte op.
Een half uurtje later fietsten ze de camping op.
“Frietje halen dan maar?”, stelde Jeffrey voor.
Pal naast de camping lag een snackbar. Gisteravond hadden ze er ook gegeten. Lekkere hamburgers, goeie friet. Niks op aan te merken.
“We gaan toch niet de hele vakantie friet eten, hè?”, zuchtte Jorick.
“Wou jij koken dan?”, reageerde Jeffrey spottend.
“Oké, oké… Friet dan maar”, gaf Jorick zijn verzet op. “Maar morgen wat anders, hoor.”
“Wat doen we? Eten we het daar op, of nemen we het mee hier naartoe?”, vroeg Wim. “Ik heb eigenlijk niet zo’n zin om weer op dat overvolle terras te zitten…”
“Dan halen we toch gewoon wat? Eten we het hier op”, stelde Jeffrey voor. “Remco?” Met een brede grijns op zijn gezicht keek hij zijn buurjongen aan.
“Ja, hé! Ik ben vanmorgen ook al naar de supermarkt geweest”, probeerde Remco er onderuit te komen.
“Precies. Jij doet de boodschappen vandaag”, grijnsde Jeffrey breeduit.
Zuchtend stond Remco op. “Als jullie maar weten dat ik de rest van de week niks meer doe… Stelletje luiwammesen”, mopperde hij.
Het was behoorlijk druk bij de snackbar toen Remco vijf minuten later achteraan in de rij aansloot. Zo’n man of tien stonden te wachten tot ze aan de beurt waren, het terras zat bijna helemaal vol. Plotseling voelde hij een schouder tegen zich aanduwen.
“Hé, kijk uit, man!” Geïrriteerd keek hij op, recht in de blauwe ogen van de jongen uit de supermarkt. De jongen had een bakje friet en een frikandel speciaal in zijn handen en probeerde zich, tussen de wachtende mensen door, terug naar het terras te wurmen.
“Da’s ook toevallig”, bracht Remco overdonderd uit.
“Ach, ‘t is maar een klein eiland”, reageerde de jongen. Verlegen lachend bleef hij staan en keek Remco aan.