28 april 2021

Aan de andere kant … – 29 En ik dan?

“Denk jij dat ik in zonde leef als ik voor Manuel kies?”, val ik met de deur in huis als ik de volgende ochtend aan de ontbijttafel aanschuif.
“Ik denk dat jij geen andere keuze hebt. Ik denk dat God dat wel snapt en het je vergeeft”, antwoordt Ciska. “Koffie?”, houdt ze de thermoskan omhoog.
“Lekker”, schuif ik mijn mok naar voren. “Maar waarom wil je dan niet dat iemand het weet? We kunnen toch een voorbeeld zijn voor andere echtparen in een soortgelijke situatie?”
“Ik weet het niet, Vic”, schudt ze haar hoofd terwijl ze de koffie inschenkt. “Je weet hoe over dit soort dingen gedacht wordt.”
“In onze kerk, ja. Maar er zijn zat kerken waar ze niet zo moeilijk doen. Manuel’s kerk, bijvoorbeeld. Waarom gaan we daar niet een keer kijken?”
“Bedoel je… Wil jij?” Verbouwereerd zet ze de thermoskan neer. “Meen je dat nou?”
“Waarom niet?”, haal ik mijn schouders op terwijl ik een boterham beleg met kaas.
“Ja maar, je kunt toch niet, omdat je op één punt met de kerk van mening verschilt, zomaar weggaan?”
“Ik kan toch ook niet, omdat ik op één punt van mening verschil, de rest van mijn leven toneelspelen?”, neem ik een hap. “Dan kan ik toch beter een kerk zoeken waar ik me beter in kan vinden?”
“Overal is wel wat, Victor”, houdt ze me voor. “Ik denk niet dat het iets oplost. Laten we het nu maar binnenskamers houden. Wat niet weet, wat niet deert.”
Ik zucht. “Wil je er in ieder geval over nadenken?” Smekend kijk ik haar aan. “Ik wil niet mijn hele leven moeten liegen over mijn gevoelens voor hem.”
“Vic, ik…” Vertwijfeld kijkt ze me aan. “Oké dan,” zucht ze uiteindelijk, “ik zal erover nadenken. Maar voorlopig blijft het onder ons.”
“Als Manuel dat goed vind”, protesteer ik zwakjes. “Ik wil hem niet nog een keer kwijtraken.”
“Praat nou maar met hem, hij begrijpt het vast wel”, dringt ze aan. “Mag ik de jam?”

***

“Ciska denkt dat niemand er iets achter zal zoeken. Jij logeert gewoon bij ons omdat je een goeie vriend bent en na de verbouwing huur jij het appartement”, besluit ik mijn verhaal.
“En dat geloven mensen?”, reageert hij cynisch.
“Dat geloven mensen”, knik ik vastberaden. “Waarom zouden ze dat niet doen? Zolang Ciska en ik onder één dak wonen, heeft niemand aanleiding er iets achter te zoeken.”
“Maar jouw familie dan? Die weten dat je homo bent. Denk je niet dat…”
“Die zullen zich best achter hun oren krabben,” onderbreek ik hem, “maar vragen stellen, dat zullen ze niet doen. Daarvoor voelen ze zich veel te ongemakkelijk bij het onderwerp. Ze sluiten hun ogen liever. Tenminste, zolang ze zichzelf voor kunnen houden dat tussen mij en Ciska alles goed is.”
Hoofdschuddend kijkt Manuel me aan. “Ik snap niet dat jij zo kunt leven”, zucht hij. “Heb toch schijt aan iedereen, het is jouw leven.”
“Niet alleen mijn leven, jongen. Ook dat van Ciska en de kinderen. Ik wil ze niet voor het hoofd stoten als dat niet nodig is. Dat zou jij toch ook niet doen met jouw familie?”
“Ik weet het niet, Vic”, aarzelt hij. “Voor de kinderen is het misschien een goeie oplossing, maar…”
“Geef haar wat tijd, Manuel”, pak ik zijn hand vast. “Er is zoveel op haar afgekomen de laatste tijd.”
“Jawel… Maar wat… als ze zich bedenkt?”, piept hij kleintjes.
“Wat? Oh nee! Dan gaan we samen weg, echt!”, roep ik verschrikt uit. “Lieve schat, ik laat je nooit meer gaan, geloof me.”
“Dat is het hem nou net”, zucht hij verdrietig. “Ik geloofde je, Vic. Ik vertrouwde je.” Langzaam glijdt een traan over zijn wang. “Blindelings.”
“Oh shit”, hijg ik geschrokken. “Jongen, ik…”
“Ik hou van je”, fluistert hij gesmoord. “Maar… Ik ben zo bang. Wat als…”
“Ssst”, leg ik mijn wijsvinger tegen zijn lippen. “Dat gebeurt niet meer. Ik wil met jou verder, maar ik moet wel rekening met m’n gezin houden. Ciska moet eraan wennen, ze moet een manier vinden om te gaan met de reacties van anderen”, probeer ik hem gerust te stellen.
“Maar dat is toch jouw probleem niet?”, reageert hij stuurs.
Smekend kijk ik hem aan. “Alsjeblieft, Manuel. Dwing me niet te kiezen. Ik voel me zo al klote genoeg. Praat met Ciska. Als je dan nog twijfelt, doen we het zoals jij wil, oké?”
Weifelend kijkt hij me aan, zijn lippen stijf op elkaar geklemd, zijn voorhoofd gefronst. “Oké dan, maar ik wurg je als je me nog een keer zoiets flikt.”
“Nooit meer, jongen, dat beloof ik je”, zeg ik snel terwijl ik plechtig mijn hand op mijn hart leg.

“Goedemorgen”, zwaait de deur van zijn kamer open. “Van Aken”, stelt de man in de witte doktersjas zich voor. “Hoe voelt u zich? Nog hoofdpijn?”
“Ik voel me kiplekker”, grijnst Manuel terwijl hij mij aankijkt.
“Mooi”, knikt de dokter. “Dan mag u, wat mij betreft naar huis. Ik zal de zuster vragen de ontslagpapieren in orde te maken. Ik zie u over een week terug voor controle. Sterkte ermee”, knikt hij naar Manuels arm.

***

“Jongens, ik vind het heel fijn dat jullie zo lief voor me zijn,” zucht Manuel, “maar ik begin nu toch wel erg moe te worden.”
“Natuurlijk, jongen. Het wordt sowieso tijd dat ik weer eens op huis aan ga”, staat zijn moeder op. “Ciska, nogmaals, ik heb grote bewondering voor je. Niet veel vrouwen zouden dit op kunnen brengen”, geeft ze haar als afscheid een hand. “Echt geweldig dat dit zo kan.”
“Ach,” reageert Ciska terwijl ze glimlachend toekijkt hoe ik Manuel overeind help, “Vic en ik waren zulke goeie vrienden, maar sinds we getrouwd zijn, is daar weinig van overgebleven. Allerlei verwachtingen… Het klopte gewoon niet. Zo is het beter”, knikt ze vastberaden.
Dankbaar kijk ik haar aan.
“Doe je rustig aan, jongen?”, trekt Manuel’s moeder haar zoon tegen zich aan. “En kom van de week even langs samen, dat zal papa leuk vinden”, kust ze hem op zijn wang. “Kunnen jullie meteen wat kleren van jou meenemen.”
Manuel knikt vermoeid.

“Waarom heb je niet eerder gezegd dat je moe bent?”, ondersteun ik hem bezorgd als we de trap oplopen.
“Omdat ik helemaal niet zo moe ben”, grinnikt hij.
“Wat?” Verbaasd kijk ik hem aan. “Oh jij!”, prik ik hem verontwaardigd in zijn zij. “Ik dacht…”
“Ik wilde eindelijk wel weer eens met z’n tweëen zijn”, zucht hij. “Lekker tegen je aan, Vic, de warmte van je huid voelen, je hart horen kloppen… Ik wil je geur opsnuiven, ik wil je proeven, ik wil…”
“Ja, ja… Ik snap het al”, lach ik. “Je moeder wegjagen zodat je mij voor jezelf hebt. Egoïstisch mannetje.”
“…jou”, fluistert hij terwijl hij me naar zich toetrekt, zijn gebroken arm ongemakkelijk tussen ons in.
Ik kijk hem aan, leg mijn hand in zijn nek en kroel zachtjes door zijn krullen. “Wil je het alsjeblieft weer dragen?”, streel ik langs zijn hals. “Het behoort jou echt toe, jongen”, fluister ik gesmoord, vlak voor onze lippen elkaar raken.

Intens gelukkig luister ik naar de rustige ademhaling van de slapende man naast me. Natuurlijk was hij wel moe, eenmaal in bed, zakte hij in no time weg.
Glimlachend streel ik zijn schouder. Ineens spits ik mijn oren. De bel? Zou dat Susan al zijn met de kinderen?
Voorzichtig duw ik Manuel van me af en kom overeind. Vertederd strijk ik door zijn blonde krullen en druk een kus op zijn voorhoofd. “Ik hou van je”, fluister ik geëmotioneerd.
“Vic?”, hoor ik Ciska onderaan de trap roepen.

“Clairtje! Amy!” In de verwachting mijn kinderen te zien, loop ik, vrolijk lachend, de kamer in. Abrupt sta ik stil. “Martin? Wat doe jij hier?”, betrekt mijn gezicht.
Handenwringend staat Ciska tegenover hem.
“Ik maak me zorgen om jullie, Victor.”
“Da’s aardig van je, maar niet nodig”, brom ik.
Onderzoekend kijkt hij me aan. “Ik dacht dat jij een weekend weg was, maar kennelijk is er een andere reden dat jij vandaag niet kon spelen.”
“Ik was ook weg, ik ben alleen eerder thuisgekomen”, schiet ik in de verdediging.
“Je bedoelt, je was gisteren al thuis”, merkt hij op. “Waarom waren jullie vanochtend dan niet in de kerk?”
“Omdat Manuel in het ziekenhuis lag. Hij heeft gisteren een ongeluk gehad en mocht vandaag weer naar huis”, reageer ik ogenschijnlijk kalm. “Ik heb hem opgehaald, maar dat weet jij volgens mij al.”
“En jij weet daarvan?”, richt hij zich verbaasd tot Ciska.
“Ja, natuurlijk”, antwoordt ze, zichtbaar nerveus.

Hij knijpt zijn ogen tot spleetjes en richt zich weer tot mij. “Ken jij Melanie ten Kate?”, vraagt hij ineens.
“Niet dat ik weet”, schud ik mijn hoofd.
“Ze werkt in het ziekenhuis. Ik hoorde haar praten, na de kerk. Is het waar, Victor?”
“Wat?”
“Doe nou niet alsof ik achterlijk ben”, valt hij geïrriteerd uit. “Je weet best wat ik bedoel. Wat is er tussen jou en Manuel?”
“Als je het dan persé wil weten, hij is mijn vriend.”

“Zie je wel!” Ontsteld richt hij zich weer tot Ciska. “En dat vind jij goed?”
“Wat heb ik daar goed aan te vinden? Ik kan er weinig aan doen, of wel soms?”
“Ja maar… Je kunt toch niet zomaar goedvinden dat zij…?”
“Dat zij wat, Martin? Vrienden zijn?”
Verbouwereerd staart Martin haar aan. “Bedoel je,” draait hij zich naar mij, “alleen vriendschap, geen…?”
“Wat gaat jou dat aan?”, brom ik. “Wat wij samen doen, zijn jouw zaken niet.”
“Wel dus”, zucht hij. “Ik wist het wel. Het spijt me, Victor, maar als jij je door mij niet laat vermanen, heb ik geen andere keuze, dan moet ik dit melden bij de kerkenraa…”
“Niks ervan”, onderbreekt Ciska hem resoluut. “Jij gaat helemaal niks melden bij de kerkenraad. Jullie met je regels en geboden. Alles wat jullie zelf lastig vindt, negeren jullie, maar oh wee, als een man van een andere man houdt, dan zondigt hij, want dan onteert hij zijn lichaam. Jij rookt, verdorie! Alsof dat geen ontering van je lichaam is! En kijk eens hoe zwaar jij bent? Je stopt jezelf vol met ongezonde troep en het interesseert je geen moer! Jij meet met twee maten, Martin Brouwer. Eentje voor jezelf en eentje voor anderen”, foetert ze.
“Pardon?”, zakt Martin’s mond open.
“Je hoort me wel”, kijkt Ciska hem boos aan. “Victor doet helemaal niks verkeerd. Dat hij homo is, daar kan hij niks aan doen en hoe wij daarmee omgaan, zijn jouw zaken niet.”
“Dus… Jij vindt het prima?”
“Ik zal het
je nog sterker vertellen,” antwoordt ze vastberaden, “voor het eerst sinds wij getrouwd zie ik hem echt gelukkig. Er is toch niks mooiers dan iemand waar je van houdt, gelukkig zien? Als jij dat niet begrijpt, ken je Jezus niet.”
“Ja maar…”

“Hou nou maar op, Martin”, sla ik een arm om mijn vrouw heen. “Als jij denkt dat je de kerkenraad moet inlichten, moet je dat doen, maar ik laat me door jou niet vermanen voor iets dat voorkomt uit liefde.”
Spontaan kus ik Ciska op haar mond. Prompt schieten we in de lach.
“Dat was de allereerste, echt gemeende kus die ik ooit van je gehad heb”, grinnikt Ciska.
“Klopt”, grijns ik terwijl ik haar even stevig tegen me aantrek.
“Wij hadden nooit moeten trouwen”, zucht ze.
“Jawel”, glimlach ik. “Anders hadden we Claire en Amy niet gehad.”
“Da’s waar.”

Overdonderd kijkt Martin van Ciska naar mij. “Sorry”, schudt hij uiteindelijk zijn hoofd. “Het is zondig, Victor. Ik kan hier mijn ogen niet voor sluiten.”
“Ben je nog niet weg?”, werp ik hem een koele blik toe. “Kom, ik zal je even uitlaten.” Met zachte dwang dirigeer ik hem richting de voordeur en duw hem naar buiten.

***

Zachtjes streel ik zijn arm. “Manuel,” fluister ik, “word eens wakker.” Voorzichtig druk ik een kus op zijn lippen.
“Vic”, kreunt hij terwijl zijn linkerarm achter mijn rug schuift.
“Schuif eens op”, glimlach ik. “We moeten praten.”
“Oh nee, hè?”, betrekt zijn gezicht. “Ik wist het wel.”
“Nee, nee”, stel ik hem gerust. “Er is niks mis, tenminste, niet echt. Martin, onze dominee, was hier. Nieuws gaat snel. Eén van de verpleegster in het ziekenhuis kerkt kennelijk bij onze kerk. Martin heeft haar met iemand horen praten. Over ons.”
“Serieus?”, komt hij half overeind.
Ik knik. “Dus besloot hij maar eens polshoogte te nemen.”
“Oh shit. En toen?”
“Hij dreigde met kerkelijke tucht en toen schoot Ciska uit haar slof. Ze ontplofte zowat”, grinnik ik.
“Echt?”, sperren zijn ogen open.
“Yup. En toen heb ik hem eruit gezet.”
“Dat meen je niet.”
“Dat meen ik wel”, knik ik bloedserieus.
“Shit, Vic. En nu?”
Ik haal mijn schouders op. “Hij gaat de kerkenraad inlichten.”
Ongerust bijt Manuel op zijn lip. “Betekent dat…”
Opnieuw haal ik mijn schouders op. “Zou kunnen. Misschien strijken ze met de hand over hun hart en besluiten ze het oogluikend toe te staan.”
“Denk je?”
“Nee”, schud ik langzaam mijn hoofd. “Ik denk dat ze niet anders kunnen dan een voorbeeld stellen.”
“En ik dan?”, piept hij benauwd. “Moet ik dan weer weg?”
Mijn hart krimpt samen als ik de gekwetste uitdrukking op zijn gezicht zie. “Oh nee! Nee, jongen…”