27 april 2021

Aan de andere kant … – 28 Zou het kunnen werken?

Nerveus wacht ik tot de optrekkende bus gepasseerd is. Met mijn ogen strak gericht op het huis aan de overkant, steek ik de straat over.
Voorbij. Vier jaar van mijn leven. Ik slik de brok in mijn keel weg en zucht. Het zal wel verkocht moeten worden.
Tranen wellen op.
Zou ze erg kwaad zijn? Ze reageerde zo lijdzaam in het ziekenhuis, dat voorspelt vast niet veel goeds. Als ze maar niet moeilijk gaat doen over de kinderen, dat ze niet wil dat Manuel er is als de kinderen komen, of zo.
Ik zucht diep, wrijf mijn ogen droog.
Mijn hart bonkt in mijn keel als ik de poort achter me dichttrek. Nog acht stappen… Zeven… Zes… Bij elke stap die me dichter bij het definitieve einde brengt, wordt de knoop in mijn maag groter.
Stijf van de zenuwen duw ik de achterdeur open.

“Ciska?”
“Hier, Vic”, antwoordt ze vanuit de kamer.
“Hoi.” Gespannen ga ik zitten. “Waar zijn de kinderen?”, kijk ik om me heen.
“Bij Susan, ze…”
“Hou jij de kinderen bij mij weg?”, schiet ik verontwaardigd naar voren. “Gun je het me niet eens om afscheid van ze te nemen? Verdomme, Ciska, ik heb hier toch ook niet voor gekozen?”
“Hé, doe eens rustig”, lacht ze. “Waarom zou ik de kinderen bij je weghouden? Susan brengt ze morgen weer terug. Ze bood het aan zodat wij in alle rust kunnen praten.”
“Als je maar niet denkt dat je me op andere gedachten kunt brengen”, brom ik vastberaden.
“Wie zegt dat ik dat wil?”
“Is dat niet wat je wil, dan?”
Ze schudt haar hoofd. “Wat denk je nou Vic? Dat ik de afgelopen tijd niet heb nagedacht? Denk je dat ik er geen verdriet van had dat jij je zo ellendig voelde? Jongen, ik vond het vreselijk.”

“Meen je dat nou?” Verbaasd laat ik me weer achterover zakken.
Ze knikt. “Eerlijk gezegd ben ik allang blij dat er iemand is waar je van houdt. Dat hele idee van jou met wildvreemde mannen… Walgelijk gewoon”, trekt ze een vies gezicht.
Van de zenuwen schiet ik in de lach. “Dat had ik nou ook. Ik kan dat niet, Ciska.” Heel even aarzel ik. “Behalve gisteravond dan”, besluit ik eerlijk te zijn.
“Gisteravond? Maar je zei… Je had toch niks met Bernd?”
“Nee, hou op zeg. Ik zou hem niet meer onder ogen kunnen komen, denk ik.”
“Was je niet bij Bernd dan?”
“Jawel. We zijn de stad in geweest. Heel gezellig. Alleen… Eh… Nou… ik ben… met iemand anders… mee naar huis gegaan”, sla ik beschaamd mijn ogen neer.
“Oh, Victor”, fluistert Ciska ontdaan.
“Ik schaam me zo. Echt. Ik wilde hem vergeten vergeten, maar het maakte me alleen maar duidelijk dat ik dat niet kan. Ik hou van hem, Ciska. Het gaat helemaal niet om seks, al zouden we nooit seks met elkaar hebben, dan nog hou ik van hem.”
“Maar jongen”, legt ze een hand op mijn arm. “Dat is toch precies hetzelfde als wat ik bij jou heb? Wat er ook gebeurt, ik blijf altijd van jou houden. Ook als dat betekent dat wij geen seksuele relatie hebben. Het gaat toch niet alleen om seks?”, glimlacht ze.

Onmiddellijk ben ik op mijn hoede. “Cis, we kunnen echt niet als vrienden samen blijven leven”, duw ik haar hand weg. “Ik wil met Manuel verder, ik ga hem niet verstoppen, ik wil niet stiekem met hem af moeten spreken.”
“Dat weet ik. Ik ga je ook niet tegenwerken. Ik wil alleen maar een goeie oplossing voor de kinderen.”
“Echt?”
Ze knikt. “Echt.”
“Ik eigenlijk ook wel”, geef ik schoorvoetend toe. “Weet je dat ik daar het bangst voor was? Dat je het niet goed zou vinden dat de kinderen merken dat Manuel en ik… Nou ja, dat hij weg zou moeten als de kinderen bij mij zijn.”

Peinzend kijkt Ciska me aan. “Ken jij het verhaal van David en Jonathan?”, vraagt ze ineens.
“David en Jonathan? Ja, natuurlijk. Hoezo?”
Ze staat op, pakt de bijbel uit de kast en bladert er even in. “Hier”, geeft ze me het opengeslagen boek. “2 Samuel 1, vers 25 en 26. Lees maar.”

‘Hoe zijn de helden gevallen in het midden van den strijd! Jonathan is verslagen op uw hoogten! Ik ben benauwd om uwentwil, mijn broeder Jonathan! Gij waart mij zeer liefelijk; uw liefde was mij wonderlijker dan liefde der vrouwen’, lees ik hardop voor.

Ik frons mijn voorhoofd. “Wil jij zeggen dat…?”
“Susan wees me erop”, knikt ze. “Zou toch kunnen, Vic? Dat David gewoon deed wat God hem opdroeg, trouwen en een gezin stichten, maar dat hij daarnaast óók een vriend had.”
“Ja maar… Er staat toch nergens dat zij meer dan vrienden waren?”
“Nou en? Dat wil toch niet zeggen dat het niet zo geweest zou kunnen zijn? Misschien deden ze wel hetzelfde als wat Paulus altijd zei, geen aanstoot geven. Dat is toch altijd de manier geweest om met dingen op te gaan die gevoelig liggen?”
“Wat wil je nou eigenlijk zeggen?”
“Dat we niet zo moeilijk moeten doen”, zegt ze vastberaden. “We weten allebei dat het tussen ons nooit goed komt, maar we hebben elkaar, ten overstaan van God, wel beloofd voor elkaar en de kinderen te zorgen. Als jij Manuel nodig hebt om die belofte waar te kunnen maken, moet ik dat dan niet gewoon accepteren? Net zoals Sarah haar slavin Hagar aan Abraham gaf omdat zij hem niet kon geven waar hij naar verlangde?”

“Wacht even”, schud ik stomverbaasd mijn hoofd. Probeer jij mij nou vertellen dat Manuel dan maar hier moet komen wonen?”
“Hm, hm”, knikt ze. “Het huis is groot genoeg. Ik dacht, als we het opsplitsen, jullie een appartement boven en ik met de kinderen hier.”
“Ja maar…”
“Het gaat toch niemand aan hoe wij hier wonen en wat wij doen?”, gaat ze onverstoorbaar verder. “Zolang wij er met z’n drieën geen probleem van maken, is er voor anderen toch niks om aanstoot aan te nemen?”
“Je blijft het maar proberen, hè?”, zucht ik geïrriteerd. “Het kan me niet schelen of mensen er aanstoot aan nemen, snap dat nu eens. Ik hou van Manuel, dat ga ik niet verstoppen. Ik ga niet net doen alsof we alleen maar vrienden zijn.”
“Dat zeg ik toch ook niet? Manuel is een getalenteerde jongeman waar jij je over ontfermd hebt. Jullie delen dezelfde passie, werken samen, reizen samen de wereld over. Echt jongen, zolang wij in hetzelfde huis wonen, zoekt niemand er iets achter dat jullie zo close zijn met elkaar. Zolang jij je maar tegenover de Heere God kunt verantwoorden. Daar gaat het toch om?

Zolang ik het maar tegenover de Heere God kan verantwoorden? Hoe moet ik dat dan doen? Ik kan het niet? Het lukt me niet er mijn hele leven tegen te vechten? Ik geef het op, want ik ben een zwakkeling?
Hoe kan ik dan in hemelsnaam van Hem verwachten dat Hij me vergeeft? Hoe kan ik dan denken dat mensen het zouden begrijpen? Iedereen zal zijn oordeel klaar hebben.
Tranen prikken achter mijn ogen. Ik ben gewoon verloren…

“Waarom zou je je carrière op het spel zetten?”, dringt Ciska’s stem weer tot me door. “Ik leg jullie echt geen strobreed in de weg en voor de kinderen is het ook alleen maar fijn. Dus Manuel komt gewoon hier, als hij uit het ziekenhuis ontslagen wordt.”
Verslagen kijk ik haar aan. “Ik wil naar bed, Ciska. Ik ben doodmoe en morgen wil ik naar het ziekenhuis”, zucht ik. “Ik zal het met hem bespreken, goed?”
“Oh sorry”, verontschuldigt ze zich. “Ik heb je niet eens gevraagd hoe het met hem is.”
“Laat maar Ciska. Doe maar niet alsof je belangstelling hebt. Ik begrijp best dat dit niet makkelijk voor je is.”
“Niks ervan. Manuel is een lieve jongen. Ik neem het je niet kwalijk, Vic. Ik zie jou liever met Manuel dan dat je nog vaker van die dingen doet als gisteravond.”
“Moet je me daar nu weer aan herinneren?”, brom ik.
Ze lacht. “Serieus, Victor. Manuel is belangrijk voor jou, dus ook voor mij.”
“Ik snap jou niet”, schud ik mijn hoofd. “Hoe kan je nu zo onbaatzuchtig zijn? Wat ben jij voor heilige?”
Ze glimlacht. “Ik doe gewoon wat ik denk dat goed is voor ons. Ik wil niet dat Claire en Amy ruziënde ouders hebben. Ik wil niet dat zij de dupe worden van onze fouten.”
“Onze fouten? De mijne bedoel je.”
“Nee”, schudt ze heel beslist haar hoofd. “Susan heeft gewoon gelijk. Jij bent homo en dat verandert niet. Dat had ik me moeten realiseren. We hebben allebei fouten gemaakt, Victor. Maar kom, naar bed jij, Manuel heeft je morgen nodig”, lacht ze.
“Cis… Ik…”
“Het is goed, Vic. Echt.”

***

“Victor! Waar ben je? Ik had je allang hier verwacht”, klinkt Ruben bezorgd als hij opneemt.
“Thuis. Ik kom niet.” In het kort vertel ik hem wat er gebeurd is.
“Ze is zo sterk, Ruben”, besluit ik mijn verhaal. “Ze offert zich helemaal op voor mijn geluk. Hoe kan ik dan zo egoïstisch zijn? Ik ben zo’n slappeling. God vergeeft me dit nooit!”
“Victor, stop”, onderbreekt Ruben mijn zelfbeklag. “Als je zo gaat denken, kom je niet verder.”
“Maar ik ben zo bang dat ik verloren ben. Hoe wist jij zo zeker dat het goed was? Ik bedoel, dat God het goed vond?”
“Omdat ik geloof”, reageert hij prompt.
“Ja, hallo, ik ook.”
Het blijft stil aan de andere kant van de lijn.

“Wat geloof jij eigenlijk precies?”, vraagt Ruben ineens.
“Hoe bedoel je? In God? Bedoel je dat?”
“Precies wat ik zeg. Wat geloof jij?”
“Je bedoelt, of God het afkeurt of dat het mensen zijn die dat doen?”, herinner ik me wat Ciska zei.
“Nee, dat bedoel ik niet. Ik bedoel dat jij het altijd over God hebt en nooit over Jezus.”
“Ja maar, het gaat er toch ook om wat God ervan vindt?”
“Is dat zo? Waarom noem jij jezelf dan christen? Betekent dat niet dat je gelooft in de Jezus Christus als Verlosser?”
“Ja, natuurlijk wel. Maar dat wil toch niet zeggen dat je niet hoeft te leven zoals God wil.”
“Maar als dat niet lukt dan?”
“Dat is precies waar ik bang voor ben. Ben je dan verloren?”
“Denk jij dat?”
“Daar ben ik wel bang voor, ja.”
“Misschien moet je wat meer op Jezus vertrouwen. Hij begreep dat mensen niet anders kunnen dan fouten maken, hoe goed ze hun best ook doen. Daarom heeft Hij zijn leven gegeven, Vic. Dáárom.”
“Jawel”, aarzel ik. “Maar ik geef nu wel op, als het ware.”
“Wacht even. Jij zei toch dat je, door je ervaring met je vroegere vriend, zeker wist dat God homoseksualiteit afkeurt en dat je daarom besloot dat het het beter was dat je alleen bleef?”
“Klopt.”
“Maar toen je Ciska leerde kennen en zij
wilde trouwen, gaf je dat idee op. Waarom had je toen niet het gevoel dat dat erg was en nu wel?”
“Omdat het beter is te trouwen dan te branden van verlangen”, citeer ik Paulus.
Ruben grinnikt. “Jij bent echt onverbeterlijk! Dus als je verlangt naar een man, kun je maar beter trouwen? Denk je serieus dat Paulus dat gezegd zou hebben tegen een homoseksuele man? Lijkt me logischer dat hij geadviseerd zou hebben een lieve vriend te zoeken.”
“Idioot”, lach ik. “Paulus zou iemand toch nooit aansporen tot zonde?”
“Dat misschien niet, maar hij nam het mensen ook niet kwalijk als ze wel zondigden. Hij snapte dat het soms niet anders kon. Doe jij nu maar gewoon wat jij denkt dat goed is, je weet echt wel waar je het over hebt. Je hebt het geprobeerd, celibatair én met een vrouw. Werd je er gelukkig van?”
“Niet echt”, geef ik toe.
“Jezus predikte liefde, Victor. Is dat niet wat jij voor Manuel voelt? Hoe kan dat dan verkeerd zijn? Twijfel niet, want twijfel komt niet voort uit geloof, zei Paulus. En wat niet voortkomt uit geloof, is zondig.”
“Jij hebt makkelijk praten, toen jij Sjoerd leerde kennen, had je geen vrouw en kinderen. Iedereen zal me met de nek aankijken en…”
“Opgeheven hoofd, Victor”, onderbreekt hij me. “Opgeheven hoofd. Mensen die vinden dat jij, en ook Ciska, opgeven, weten niet hoe het is. Wees blij dat Ciska het begrijpt. Wees blij dat ze steun zoekt bij haar zus, daarmee laat ze zien dat ze je ruimte geeft. Ze wil jou niet belasten met de moeite die dit haar kost.”
“Denk je?”, weifel ik.
“Zeker weten”, klinkt hij heel beslist. “Ciska is duidelijk uit op een goeie verstandhouding. En ik denk dat ze het heel verstandig aanpakt.”
“Misschien heb je wel gelijk”, geef ik schoorvoetend toe.
“Wees er blij mee, jongen. Er zijn zat vrouwen die heel anders zouden reageren. Laat haar zien dat ze dit offer niet voor niks brengt. Zorg dat het werkt met Manuel, maak elkaar gelukkig. En sluit Ciska niet buiten, ze is de moeder van je kinderen. Ik denk dat als je dat doet, God tevreden is met jullie oplossing” verzekert hij me.

Peinzend leg ik mijn telefoon op mijn nachtkastje en kruip in bed.
Zou het kunnen werken? Zou Manuel het zien zitten?