“Victor Bos”, neem ik mijn telefoon op terwijl ik de kofferbak openmaak.
Voorzichtig legt Manuel de kledinghoes met zijn nieuwe pak achterin.
“Hé Vic”, hoor ik Ruben’s stem aan de andere kant van de lijn.
“Ruben!”, lach ik nerveus. “Wat leuk dat je zo snel belt.”
“Ik dacht, laat ik de koe maar meteen bij de hoorns vatten”, grinnikt hij. “Gisteravond moest je zo snel weg. Heb je tijd vanmiddag? Ik ben reuze benieuwd hoe het jou al die jaren is vergaan.”
“Sorry, ik moet werken”, verontschuldig ik me. “Op zaterdagmiddag is de kerk open voor publiek, dan moet ik spelen.”
“Jammer”, klinkt het teleurgesteld. “En morgen gaat zeker niet?”
Ik grinnik. “Op zondag? Ik denk het niet. Dan is het tijd voor de familie. Je kent het wel, koffie drinken bij mijn schoonouders, met de kinderen naar het bos…”
“Waarom neem je ze niet mee?”, stelt Ruben voor. “Ik ben wel nieuwsgierig naar je vrouw en kinderen.”
“Eh”, stamel ik overdonderd. “Ik weet niet of dat zo’n goed idee is.”
“Ik wil vanmiddag wel voor je invallen”, stoot Manuel me fluisterend aan.
“Wat?”, kijk ik opzij. ”Wacht even Ruben, Manuel wil wat zeggen.“ Ik druk mijn telefoon tegen mijn borst. “Wat zei je?”
“Ik wil wel voor je invallen, vanmiddag”, herhaalt hij. “Dan kun jij naar Ruben.”
”Maar dat kan ik toch niet van je vragen?”
“Waarom niet? Ik zie het wel zitten hoor! Lekker de hele middag op het grote orgel spelen”, grijnst hij.
Ik denk even na. “Vooruit dan maar, als jij het geen probleem vindt”, hak ik de knoop door.
“Ben je gek! Ga jij maar naar Ruben, ik regel de boel hier wel”, glundert hij, helemaal in zijn nopjes. “Sleutel”, commandeert hij lachend terwijl hij zijn hand op houdt.
“Tof van je!”, grijns ik terwijl ik de sleutels van de kerk en het orgel uit mijn jaszak vis. “Ik breng je pak vanavond wel even langs, oké?”
“Maak je niet druk, dat komt wel”, wuift hij mijn voorstel weg. “Zet je me nog wel even bij de kerk af?” Grinnikend pakt hij de sleutels van me aan.
“Tuurlijk. Momentje”, pak ik mijn telefoon weer. “Ruben? Het is geregeld. Manuel kan vanmiddag voor me invallen. Geef me een uur, dan ben ik bij je.”
***
Tegen tweeën parkeer ik voor het opgegeven adres. Behoorlijk gespannen stap ik uit. Elke stap die me dichter bij de voordeur van het eenvoudige rijtjeshuis brengt, doet mijn hart sneller kloppen. Nog voor ik aan kan bellen, zwaait de deur al open.
“Victor! Kom d’r in!” Breed grijnzend trekt Ruben me naar binnen. “Ga zitten”, wijst hij naar de bank als ik achter hem aan de kamer in loop. “Heb je al gegeten?”
Ik knik. “Broodje bij een tankstation. Is Sjoerd er niet?”, kijk ik om me heen.
Ruben schudt zijn hoofd. “Boodschappen. Hij komt zo. Wil je koffie? Of wat anders?”
“Koffie is goed. Alleen melk graag.”
Ruben knikt. “Jammer dat je vrouw en kinderen niet meegekomen zijn.”
“Dat ligt moeilijk, Ruben”, zucht ik.
“De kerk?”
Ik knik. “Zoiets.”
Zwijgend overhandigt hij me een beker koffie en gaat zitten.
“Waarom ben je eigenlijk gekomen, Vic?”, vraagt hij ineens.
Ik haal mijn schouders op en ontwijk zijn blik.
“Heb je er echt zo’n moeite mee?”, probeert hij me aan het praten te krijgen. “Zo erg is het toch niet?”
‘Jij hebt makkelijk praten’, schiet er door mijn hoofd. ‘Jij hoeft je nergens druk om te maken…’ Met een verbeten trek om mijn mond kijk ik hem aan en zucht. “Ik weet niet zo goed wat ik ermee aan moet, Ruben. Ik snap het gewoon niet.”
“Wat snap je niet?”
“Hoe jij kunt denken dat het goed is zoals jullie leven. Jij weet toch ook wat de kerk erover zegt?”
“Jouw kerk, ja. Maar zo denken ze er niet allemaal over.”
“Kom op Ruben, in de bijbel staat toch duidelijk dat de Heere God het een gruwel vindt?”
“Dat is maar hoe je het interpreteert”, kaatst hij terug.
“Dat bedoel ik dus!”, reageer ik, ineens fel. “Je interpreteert de bijbel gewoon zoals jou het beste uitkomt.”
Hoofdschuddend kijkt hij me aan. Weet jij eigenlijk wel dat er wereldwijd ongeveer zesduizend verschillende Christelijke kerken zijn? En dat al die kerken stuk voor stuk beweren dat hun interpretatie van de bijbel de enige juiste is? Heb je er wel eens over nagedacht wat dat betekent, Victor?”
“Dat zijn dwaalleren, Ruben. Allemaal!”, verdedig ik de leer van mijn kerk.
“Is dat zo? Hoe kun jij zo stellig zeggen dat jouw kerk de Waarheid verkondigt als er daarnaast vijfduizend negenhonderd negenennegentig kerken zijn die beweren dat dat niet zo is?”
“Omdat wij de bijbel letterlijk nemen”, antwoord ik vol overtuiging.
“Oh ja?”, reageert hij verbaasd. “Mag ik jou eens wat vragen dan? Zou in jouw kerk iemand met een handicap als predikant aangesteld mogen worden, denk je?”
“Ja natuurlijk, waarom niet?”, antwoord ik verontwaardigd. “Eén van de ouderlingen is blind, daar maakt ook niemand een probleem van. Om beurten halen ze hem op en…”
“Dat mag niet”, valt Ruben me abrupt in de reden terwijl hij opstaat. Met grote passen loopt hij naar de boekenkast in de achterkamer. Even later komt hij, al bladerend in een boek, terug. “Hier, Leviticus 21, vers 18 tot en met 20. Lezen”, duwt hij de bijbel in mijn hand.
Overdonderd pak ik het boek van hem aan en begin te lezen.
‘Niemand met enigerlei gebrek mag als priester aantreden: niemand die blind is of verlamd, niemand met een misvormd gelaat of abnormaal ontwikkelde ledematen, niemand wiens ledematen na een botbreuk vergroeid zijn, niemand met een gebochelde of dwergachtige gestalte, niemand met staar, met zweren of uitslag, niemand met verpletterde zaadballen.’
“Weet je wat daar staat, Victor?”, vraagt hij terwijl hij weer gaat zitten. “Daar staat dat de kerk gehandicapten mag weigeren als ambtsdrager. Dat noemen we tegenwoordig discriminatie.”
“Ja maar…”
“Leg jij mij eens uit waarom jouw kerk het niet in zijn hoofd haalt zich op deze tekst te beroepen als jullie dominee bijvoorbeeld staar zou krijgen, terwijl jouw kerk zich, als het gaat over homoseksualiteit, wel beroept op een andere tekst in precies hetzelfde bijbelboek! Dat noem ik selectief lezen zoals het in je straatje past, Victor. Zie jij dat dan niet?”, gaat hij onverstoorbaar verder.
“Ik snap wel dat je zo denkt, Ruben, maar het klopt niet”, schud ik mijn hoofd. “De Heere heeft man en vrouw voor elkaar geschapen, niet man en man. Het is tegennatuu…”
“Ach man, doe niet zo idioot!”, onderbreekt hij me geïrriteerd. “Als je hetero bent ja, dan is het tegennatuurlijk. Maar als je homo bent, is het juist tegennatuurlijk om met een vrouw samen te zijn. Dat snapt toch een iedereen?”
Ik frons mijn wenkbrauwen. Heeft hij gelijk? Is het tegennatuurlijk om met een vrouw samen te zijn als je homo bent? Dat zou wel verklaren waarom, ook al doe ik nog zo mijn best, het zo moeizaam blijft gaan tussen Ciska en mij.
Of is het juist tegennatuurlijk dat ik me aangetrokken voel tot mannen? Met Eelco ging het nou ook niet bepaald van een leien dakje…
Vertwijfeld laat ik me achterover in de bank zakken.
Bij Ciska mis ik de vonk die er wel was bij Eelco. Diezelfde vonk die er nu ook is bij Manuel. Maar bij Eelco was hij snel uitgedoofd en toen bleef er weinig over. Zou dat bij Manuel dan zo anders zijn?
En Ciska dan? Ik heb haar trouw beloofd. Vonk of niet, we hebben wel twee kinderen samen.
Tranen wellen op in mijn ogen. Ik word hier zo moe van. Waarom kan ik nooit eens met iemand praten zonder dat hij automatisch aanneemt dat ik niks met mijn geaardheid wil doen? Waarom kan ik nooit eens vertellen wat er werkelijk in me omgaat zonder dat iemand direct met zijn opgeheven vingertje klaarstaat?
Ik gluur opzij. Zou hij het begrijpen? Of verklaart hij me voor gek omdat ik met Ciska getrouwd ben?
“Vic?” Ruben schudt aan mijn arm. “Wat is er? Vind je het echt zo erg? Het was niet mijn bedoeling zo fel te zijn, hoor. Sorry…”
“Nee”, zeg ik zachtjes.
“Nee?”, klinkt het hoopvol.
“Nee.” Ik haal diep adem en kijk hem strak aan. “Je hebt gelijk. Ik maak mezelf al jaren wijs dat ik gelukkig ben met Ciska, maar het is niet waar”, gooi ik er bloednerveus uit. “Het voelt niet goed… Tegennatuurlijk…”, slik ik moeilijk terwijl er een traan over mijn wang biggelt. “Ik wil het niet meer, Ruben. Ik ben die strijd zo zat”, gooi ik er ineens uit.
“Oh shit, Victor”, fluistert hij. “Dat meen je niet… Kom hier, jongen”, trekt hij me naar zich toe. “Jemig, man”, wrijft hij zachtjes over mijn rug. “Waarom ben je dan ook getrouwd? Je had toch ook alleen kunnen blijven?”
Ik maak me los uit zijn armen. “Dat was ik ook van plan”, haal ik mijn neus op. “Heb je misschien een zakdoek of zo?”, lach ik door mijn tranen heen.
“Tuurlijk.” Hij verdwijnt verdwijnt naar de keuken en komt terug met een rol keukenpapier. “Kijk eens, kun je vooruit.”
Ik snuit mijn neus, neem een slok koffie en ga verder. “Mijn ouders hadden al vroeg in de gaten dat ik homo was. Mij werd niks gevraagd, ze namen als vanzelfsprekend aan dat ik er niks mee wilde doen omdat het een zonde was. Dus hielpen ze me mijn kruis te dragen en sterk te zijn.”
“Dat meen je niet. Ik ben zo vaak bij jullie thuis geweest maar daar heb ik nooit iets van gemerkt.”
“Het was ook niet de bedoeling dat anderen het zouden weten. Ze wilden me alleen maar helpen zodat ik niet aan de zonde toe zou geven. Weet je dat mijn vader, als jij bij mij was geweest, zodra je weg was, mijn handen wilde ruiken?”
“Waarom?”, vraagt hij verbaasd. Ineens valt het muntje. “Oh nee, echt waar? Dacht hij dat wij… Jemig…”
Ik grinnik, zie de hele situatie ineens weer voor me. “Ergens was het wel komisch”, ga ik verder. “Vooral als je bedenkt dat ik een paar jaar later, toen ik op kamers ging, toch een vriend kreeg.”
“Pardon”, verslikt Ruben zich bijna in zijn koffie. “Jij hebt een vriend gehad? En toch ben je getrouwd? Eh… Ik volg even niet…”
“Tja, de realiteit met Eelco, zo heette hij, stond nogal haaks op mijn fantasieën over jou”, grinnik ik. “En dat heeft mijn vader uiteindelijk aangegrepen om me te overtuigen dat hij gelijk had. Dat een relatie tussen twee mannen niet gebaseerd
is op liefde, maar op lust en dat je daar niet gelukkig van wordt.”
“Fantaseerde jij over mij?”, grijnst Ruben. “Ik ook over jou!”
“Echt?”
Prompt schieten we in de lach.
“Hé, Victor”, groet Sjoerd me als hij binnenkomt. Hij zet twee boodschappentassen op tafel en geeft Ruben een kus. “Waar hebben jullie zo’n lol om?”
“We ontdekken net dat we vroeger verliefd op elkaar waren”, grinnikt Ruben.
“Pardon?”, spert Sjoerd zijn ogen open.
“Ik had gelijk”, grijnst Ruben. “Kom maar op met die vijftig euro”, houdt hij zijn hand op.
“Ga weg”, reageer ik verbaasd. “Hebben jullie erom gewed?”
“Tja, ik ging er eigenlijk vanuit dat jij, net als ik, inmiddels wel uit de kast zou zijn”, lacht Ruben. “Maar toen Manuel vertelde dat je getrouwd bent en kinderen hebt, wist ik wel beter. Sjoerd dacht dat ik het me ingebeeld had vroeger, nou, toen hebben we gewed”, grinnikt hij. “En ik heb gewonnen!”
Al het bloed trekt uit mijn gezicht. Razendsnel ontwikkelt zich een enorme knoop in mijn maag. “Was Manuel daarbij?” Gespannen kijk ik hem aan. “Ruben, ik wil niet dat iedereen dit weet van mij, hoor!”
“Maak je niet druk, Vic”, stelt hij me gerust. “Die weddenschap was nadat jullie weg waren. In zijn bijzijn heb ik er niet echt iets over gezegd.”
“Niet echt?”, piep ik nerveus. “Wat heb je dan wel gezegd?”
“Dat ik dacht dat hij jouw vriend was”, haalt hij zijn schouders op. “Hij moest lachen, vroeg me hoe ik daarbij kwam en vertelde dat je getrouwd bent, da’s alles.”
‘Oh God, hij weet het’, dreunt het in mijn hoofd. ‘Hij heeft het geconcludeerd uit wat Ruben zei! Daarom kwam hij ineens uit de kast en flirtte hij met me. Het was geen spelletje om me op de kast te krijgen, hij daagde me uit om uit de kast te komen!’
In paniek sta ik op. “Ik moet weg. Sorry.”
“Vic, rustig. Wat is er?”, houdt Ruben me tegen.
“Niks. Ik moet naar huis”, duw ik hem aan de kant. Zo snel ik kan, maak ik me uit de voeten.
***
“Waarom doet hij dit?”, kreun ik getergd terwijl ik mijn auto start. “Hij weet toch dat ik getrouwd ben? Wat moet ik nu?”
‘Grijp je kans, Victor!’, klinkt het in mijn hoofd. ‘Hij weet dat het nooit serieus wat kan worden en toch wil hij je. Geniet er gewoon van, je doet er toch niemand kwaad mee?’
“Hou je kop”, foeter ik hardop. “Ik ga Ciska niet bedriegen, al helemaal niet met Manuel! Hij is potverdorie mijn leerling en mijn registrant! Als dat ooit bekend wordt…”