Zondag 27 november 2011
Isabelle Boulay – Parle-Moi
Sascha heeft het geld dubbel geteld en stopt de opbrengst van gisteren in een tas in de kluis. Alles klopt, maar het kan hem niet interesseren. Er gaan nu zoveel andere dingen verkeerd, dat de dagomzet niet belangrijk is.
In stilte vraagt hij zich af, wat hij kan doen om het leven van zijn broer te redden en hoe hij er achter kan komen wat er allemaal gebeurt. Het gaat samen met een stille verwensing voor Alexander. Robin heeft hem nodig en Robin’s vriend sluit hem buiten, zegt geen enkel woord tegen hem. Sascha weet nog niet, hoe hij Wolfgang moet vertellen, wat er is gebeurd, maar Wolfgang moet het wel weten.
Het is niet zo simpel om de jongen te bellen en te vertellen dat hun broer kan sterven. Het is niet zo eenvoudig, zolang hij niet weet, wat er gistermiddag is gebeurd in het appartement van hun broer. Wat is daar gezegd, dat Wolfgang overstuur is weggerend, zonder iets tegen hem te zeggen? Besluiteloos staart hij naar zijn mobiel. Hoe kan hij het vertellen? Wat zijn de goede woorden voor Wolfgang? Zou de jongen op tijd in Köln zijn om Robin te zien voordat … zou Robin het beseffen als Wolfgang er is?
Hij haalt zijn mobiel van de lader om het nummer van Wolfgang op te zoeken. De lange man wil het opschrijven voor het geval hij hem vanaf de ziekenhuisafdeling moet bellen. Er gaat iets verkeerd bij het zoeken en hij staart naar het scherm. De cijfers twee-zeven verschijnen op het scherm.
Zevenentwintig gemiste oproepen.
Zevenentwintig berichten.
Peinzend kijkt hij naar het scherm. Zijn mobiel heeft hij vier weken geleden voor het laatst gebruikt op de heenweg naar het vakantiehuis. Sascha’s hart begint sneller te kloppen. Opeens flitst Alexander’s opdracht van gisteren door zijn gedachten.
‘Jij blijft hier beneden en je gaat nu aan het werk hier zodat ik tijd heb om boven de schade ga beperken die jij net hebt veroorzaakt … Je bent zo’n ongelooflijke hufter, Sascha! Waar is je mobiel?’
Waar is je mobiel?
Astrid heeft gelijk. Hij heeft niet goed geluisterd. Hij heeft helemaal niet geluisterd. Met trillende handen begint hij de berichten af te luisteren. Eerst moet hij door de automatische stem van het te langzame keuzemenu.
„U heeft zevenentwintig nieuwe berichten. Eerste nieuwe bericht.“
„Sascha, als je dit bericht krijgt, bel me dan. Ik weet, dat je bij het meer van het vakantiehuis bent, maar het is belangrijk. Het gaat over Robin. Bel me.“
Hij hoort een fluisterende Alexander.
„Hier Alexander. Ik moet met je praten. Er is iets mis met Robin’s hart. Ik breng hem naar het ziekenhuis. Bel me of kom naar huis. Het is dringend.“
Alexander klinkt ongerust.
„Sascha, bel me alsjeblieft. Ik ben in het St.Vinzenz met Robin. Hij heeft moeite met ademhalen. Wij denken dat het weer de gevolgen van de myocarditis zijn. Hij zit nu bij de specialist. Bel me, zodra je dit hoort!“
Alexander klinkt bezorgd.
Het volgende bericht is opnieuw Alexander vanuit het ziekenhuis, nu overstuur. Het was op dag vier van hun verblijf in het vakantiehuis. Wat hebben hij en Astrid die dag gedaan? Waren ze al opgestaan? Was dat de dag, dat hij haar heeft geleerd hoe ze eieren kan bakken in plaats van ze te verbranden? Wat waren ze aan het doen, toen zijn broer hem nodig had?
„Robin hier. Ik moet met je praten. Ik ben bang. Mijn hart gaat er met mij vandoor. Vertel Alexander niet, dat ik je heb gebeld. Ik … ik weet niet, of ik beter word.“
Hij hoort de moeizame ademhaling van zijn jongere broer.
Vijf berichten later moet Sascha even stoppen. Zijn hand valt met een klap op het bureau, terwijl hij zijn tranen niet meer kan tegenhouden. De vriendelijke stem van het keuzemenu gaat aan hem voorbij. Hij wil de afzender niet bellen. Hij wil geen berichten verwijderen, bewaren of doorsturen. Hij wil vooral geen slechte berichten via zijn mobiel meer horen. Hij wil het liefste zijn mobiel kapot slaan.
Sascha wil de zevenentwintig dagen, die hij en Astrid weg zijn geweest, terugdraaien. Hij wil er zijn, wanneer zijn broer hem nodig heeft. De volgende drie berichten van Alexander kan hij weer afluisteren. Bij het vierde bericht aarzelt hij.
„Sascha! Ga je ooit nog antwoord geven? Robin is ziek en heeft je nodig! Ik ben bang voor wat hij wil gaan doen. Ik kan het niet alleen! Bel me!“
Alexander schreeuwt. Sascha moet weer stoppen om dit te verwerken.
„Sascha? Robin. Ik hoop, dat je gauw naar huis komt. Ik zou je graag weer zien. Ik heb … Ik heb … een beslissing genomen. Ik wil de kans hebben je te zien … of met je te praten.“
Het rustige, vredige voornemen in de stem van Robin maakt Sascha bang. Hij begrijpt niet goed, wat het bericht betekent, maar voelt zich nog slechter.
„Sorry, dat ik net schreeuwde. Kom alsjeblieft nu naar huis. Ik heb nu je hulp nodig. Robin heeft nu je hulp nodig. Bel ons. Kom naar huis.“
In Alexander’s stem hoort hij een vibratie, die hij nog nooit eerder heeft gehoord. Het is een korte verontschuldiging met een extra betekenis, die zijn angstige gevoel versterkt.
„Alexander. Je zou een week wegblijven. Het zijn er nu twee. Ik heb je hulp nodig. Ik kan niet alleen voor je broer en SansFrontière zorgen. Hij heeft je nodig. Wil je alsjeblieft gewoon thuis komen?“
Elk volgend bericht maakt Sascha nog angstiger. De berichten zijn weliswaar ongeveer hetzelfde, maar Alexander niet. Hij klinkt bij elk bericht een beetje anders dan bij het vorige. Angstiger of vermoeider?
Wat hebben Astrid en hij gedaan op deze dagen? Waar in het bos waren ze aan het wandelen? Welke jachthut hebben ze gebruikt om hun liefde te verstevigen? Waren ze bij het meer? Waren ze buiten bij een kampvuur? Was het de dag dat hij Astrid heeft geleerd, hoe je vuur maakt zonder lucifers of aansteker? Was het de dag, dat zijn haren lang genoeg waren om zijn littekens te verbergen? Welke leuke dingen deden ze, terwijl zijn broer leed?
Het volgende bericht is vier dagen oud.
„Sascha, ik hoop dat je snel thuis komt … Het is zwaar om door te gaan … Voor mij, maar vooral voor Alexander … Hij kan niet alles doen … Hij moet slapen, maar hij slaapt niet … Ik ben bang voor hem … Ik wil je graag nog zien, voordat … Kom alsjeblieft thuis.“
Robin praat heel moeizaam.
„Je bent nu al meer dan drie weken weg. Robin heeft geprobeerd door te gaan, zodat hij je nog kan zien. Ik weet niet, of hij dat kan. Hij is gisteren bij zijn arts geweest en het is niet goed. Hij wil zich niet laten opnemen en ik kan hem niet dwingen. Ik heb je hulp nodig. Je komt niet thuis. Je belt ons niet. Het kan je allemaal niets schelen. Je broer ligt op sterven. Je laat hem in de steek, zoals je al vaker hebt gedaan. Ik hoop, dat je tevreden bent met jezelf.“
Alexander spreekt heel snel en meer dan kortaf. Het voelt als een salvo uit een mitrailleur.
Sascha gooit zijn mobiel op het bureau. Hij begrijpt niets meer. Zijn gezondheid gaat vooruit, de gezondheid van zijn broer achteruit. Hij begint te leven, zijn broer begint te sterven.
Hij vloekt in zichzelf, tegen zichzelf, tegen zijn mobiel. In het vakantiehuis hadden Astrid en hij geen bereik. Ze hebben niet meer op de accu’s van hun telefoons gelet. Ze hebben alle recente ongelukken en aanvallen achter zich gelaten in het vakantiehuis. De rest van de wereld hebben ze vergeten, omdat ze tijd voor elkaar wilden hebben.
Tijd voor elkaar betekent geen tijd voor anderen. Hij heeft zijn broer opnieuw in de steek gelaten. De vorige keer eindigde zijn broer in de gevangenis. Deze keer eindigt zijn broer … Hij durft er niet aan te denken. Het volgende bericht is van vrijdagavond laat.
„Sascha … ik denk niet, dat we elkaar nog zien … ik wil je het beste toewensen voor jou en Astrid … zorg ervoor dat jullie gelukkig worden … hou contact met Alexander als jullie in Gondelsheim gaan wonen … Dag.“
Robin’s stem is uitzonderlijk kalm.
Wat zei zijn broer?
Zijn hele lichaam begint nu te trillen.
Hij kan het bijna niet meer opbrengen om de laatste berichten af te luisteren.
Drie glazen wodka later lukt het hem weer.
„Dit bericht is voor Sascha. Dit is Alexander’s broer Bastian. Je broer is opgenomen … Alexander, wil je even wachten … opgenomen in … hoe heet het hier … St.Vinzenz. Ik bel straks opnieuw, wanneer je je telefoon niet hoort of niet terugbelt.“
Zijn telefoon lag boven aan de lader. Astrid bracht hem naar beneden, toen de broer opnieuw belde. Alexander’s broer is de hele nacht bij Alexander gebleven. Sascha voelt zich beroerd. Hij heeft zevenentwintig dagen de wereld genegeerd en in een droomwereld geleefd. Tijdens die zevenentwintig heerlijke dagen is de wereld van zijn broer veranderd in een nachtmerrie zonder einde.
„Astrid. Wil je alsjeblieft naar het ziekenhuis komen? Het is belangrijk.“
Hij wil niet teruggaan. Hij durft op geen enkele manier Alexander of de drie vrouwen onder ogen te komen. Zijn angst voor hun reactie is te groot.
Deze keer mag hij niet weglopen. Hij mag niemand meer in de steek laten.
Sascha gaat terug naar het ziekenhuis. In het St.Vinzenz gaat hij eerst naar Astrid, geeft haar zijn mobiel en vraagt haar later alle berichten af te luisteren. Daarna gaat hij naar Alexander’s kamer. Dagmar en Charlie zijn bij hem. Zijn ogen vragen om vergeving. Sascha zoekt naar woorden die hij niet vindt.
„Het spijt me, Alexander.“