Demonen zijn, sinds men van hun bestaan weet, de trouwe dienaren van hun duivelse meester Lucifer de Tweede. In zijn naam verrichten zij hun huiveringwekkende schanddaden en drijven de mensen op de wereld voor zich uit, totdat ze dood zijn. Zo was het ooit en zo had het altijd moeten blijven, ware het niet dat …
Lucifer de Tweede zat lekker onderuit in zijn Slot Der Duisternis. Het vagevuur knetterde gezellig in de sjieke marmeren oven, begeleidde de pijnlijke schreeuwen van de zondige doden, die hier smoorden, terwijl Lucifer een boek uit de wereld van de mensen las. Helaas was de schrijfster na haar overlijden bij de concurrent terechtgekomen, terwijl juist de leeghoofden onder de auteurs bij hem terecht kwamen. Graag zou hij het omdraaien, want wie een leeg hoofd had, kon geen zonde begaan. Waarom ze dan toch in zijn slot onderdak zochten? Het moest wel te vol zijn in de wereld van het eeuwige licht. Of keken ze niet goed waar ze liepen en vielen ze van de trap?
Plotseling klonk het geluid van een krachtige, ritmische klop op de deur van de kamer, die hij om persoonlijke redenen altijd dicht hield. Tenslotte hoefde niet de hele onderwereld te weten, dat hij het liefste in een zachtroze knuffeldeken zijn boeken las. Snel verstopte hij het boek en de deken onder het donkerrode kussen van de zachte fauteuil, om er zelf weer op plaats te nemen, schraapte zijn brandende keel en riep: „Binnen!“
Zijn ogen bleven gericht op de deur, waardoor generaal Arimanes, opperbevelhebber der duivelse strijdkrachten, tevens goede vriend, raadsheer en dienaar, met een diep chagrijnig gezicht de kamer betrad. Het bracht Lucifer de Tweede even op de gedachte, dat de Hemel een nieuwe oorlog was begonnen en hij wilde al opspringen voor de krijgsheer, maar Arimanes zuchtte en wees hem met zijn hand terug in zijn fauteuil om zelf de deur weer te sluiten. Maar goed ook, want het vagevuur had een hekel aan tocht.
„Maak je niet druk, mijn beste Lucifer, in de hel is alles vredig en rustig. Ik ben alleen gekomen om je om advies te vragen …“
De generaal was zichtbaar nerveus. Met een hand door zijn haar werd zijn markante gezicht zichtbaar en zonder te vragen ging hij in de tweede fauteuil naast Lucifer zitten. Een routine, die zich, tijdens vele eeuwen van misbruik en onrust stoken, tussen hen had ontwikkeld.
„Vertel mij dan wat je wilt vertellen, Arimanes. Jouw vragen zijn altijd een antwoord waard.“
De duivelse meester registreerde het humeur van zijn vriend en kon niets anders dan zich afvragen wanneer hij de serieuze, strenge aanvoerder van het helse leger voor het laatst zo gezien had. Misschien was het voor het huwelijk met Astarte, die helaas tijdens de laatste oorlog tegen de Hemel van de andere kant bleek te zijn. Ze was een rasechte spionne en de ontmaskering een regelrechte tragedie. Zonder haar verleidelijke verschijning en onuitputtende krachten was de hel nog maar half zo leuk.
„Nou … het gaat om mijn zoon. Ik ben langzaam aan werkelijk bang, dat ik hem verkeerd heb opgevoed.“
Arimanes zuchtte opnieuw en leunde met zijn ellenbogen op zijn knieën, waardoor hij direct oogcontact onopvallend uit de weg ging. Lucifer dacht na, terwijl een extreem pijnlijke stilte door de kamer trok. Zelfs het vagevuur had zich verkleind tot een enkele vlam.
„Eh … oké … goed … ich dacht echt, dat je wat belangrijks …“
„Het is belangrijk!“
De generaal siste van woede en keek hem met vonkende, dieprode ogen aan, voordat hij zich weer onder controle kreeg en zijn dubbele tong een enkele werd, zijn toon verstikt en verontschuldigend.
„Het spijt mij oprecht. Ik ben aan het einde van wat ik aankan met hem en ik heb geen enkel idee wat ik nog kan doen. Misschien heb ik, sinds Astarte er niet meer is, gefaald, als vader en als generaal.“
„Je overdrijft,“ reageerde Lucifer opgewekt en knipte onbewust met zijn vingers om het vagevuur weer op te stoken, waardoor direct enkele schreeuwen van pijn de stilte verdreven, „Ik heb weliswaar geen idee,wat je mij hiermee vertelt, maar voor mij – de duivel in hoogsteigen persoon – is je werk excellent. Wat gaat er niet goed met je zoon?“
Arimanes vouwde nerveus zijn zwetende handen samen om zijn mentale druk goed te positioneren en zijn hart te luchtten, „Hij … hij is niet boosaardig!“
De opperduivel verschoof een wenkbrauw omhoog en grijnsde mild, „Hij is een demon. Hij kan niets anders. Vertel mij alsjeblieft geen onzin.“
„Het is geen onzin! Hij … hij heeft na zeventien jaar op aarde nog geen enkele mens gedood of zelfs maar aangeraakt. Bovendien kijkt hij alleen naar verfilmde musicals over Amerikaanse High Schools, die daar heel populair zijn.“
De lach van Lucifer de Tweede verdween sneller dan het vagevuur kon opleven. „Je liegt, Arimanes. Zelfs in de Hel kijkt men niet naar die verschrikkelijke rotzooi! Waarschijnlijk is hij van plan iemand daarmee te folteren of zo.“
„Eh … nee, zelfs dat niet,“ schudde de generaal gefrustreerd zijn hoofd om daarna zijn kloppende slapen te masseren, „Ik heb hem dat al gevraagd en hij kijkt die films voor zijn plezier. Bovendien belde de Demonenschool mij gisteren om mij mede te delen, dat hij geschorst is wegens het verwaarlozen van zijn duivelse plichten. Geschorst, omdat hij nooit iets boosaardigs heeft gedaan in die elf vervloekte schooljaren! Het is om gek van te worden …“
„Goed, daar heb je zeldzaam gelijk mee,“ reageerde de opperduivel licht verrast en begon gelijk te mijmeren, want als deze jongen werkelijk zo verschrikkelijk goedaardig was, hoe had hij in duivelsnaam die school overleefd, zelfs zonder te blijven zitten? Zoiets was in principe totaal uitgesloten. Uiteindelijk kon hij Arimanes van zijn donkere gedachten bevrijden, „Nu weet ik hoe mijn hulp kan uitpakken. Dat wil … excuses, hoe heette je zoon ook al weer?“
„Funumai,“ klonk de klagende stem van de generaal, die de bijbehorende persoon in gedachten had en zich afvroeg, wat er mis was met zijn vlees en bloed? Waarom kon de jongen niet, net zoals alle andere kinderen van zijn leeftijd, normaal doortrapt en gemeen zijn?
„Dat wil zeggen, nu Funumai op dit moment geschorst is, stel ik voor, dat jij hem voor een paar dagen naar mij stuurt voor een kleine stage in duivelse zaken, als je begrijpt, wat ik bedoel.“
De wenkbrauwen van Lucifer De Tweede gaven de bijpassende boventiteling en Arimanes keek hem op slag met hoopvolle ogen aan, „Werkelijk? U bent mijn redding, uwe booswaardigheid.“
„Voor jou doe ik dit toch met plezier, tenslotte ben je mij altijd trouw gevolgd. Maar uit interesse, welke plichten moet je zoon eigenlijk nakomen?“, voreg Lucifer, die in zijn hoofd al de lijst met de mogelijkheden langswandelde. Tenslotte had elke nieuwe Demon in de Hel een eigen taak, die hij vervulde en waarop hij in twaalf schooljaren werd voorbereid. Misschien vond de jongen zijn persoonlijke pakket simpelweg saai en was dat aanleiding om zich opstandig te gedragen …
„Nou ja, hij ziet er relatief goed uit en daarom wordt hij erop voorbereid op een dag naar de aarde te gaan om de vrouwen gewillig te maken, voordat hij ze een eeuwigheid lang met hun verlangen naar hem teisteren zal … of zoiets.“
„Ach, menselijke vrouwen veroveren is erg gemakkelijk. De jongen weet niet, hoeveel geluk hij heeft,“ klapte de opperduivel enthousiast met zijn handen, „Misschien moet ik hem alleen een keer laten zien, welke voordelen deze taak heeft. Het wordt beslist leuk!“
En zo gebeurde het, dat de opperbevelhebber der duivelse strijdkrachten nog dezelfde avond naar zijn zoon rende en hem opdroeg zo snel mogelijk zijn spullen in te pakken en twee weken bij de boze oom Lucifer De Tweede te logeren, die hem een klein beetje bijles in bepaalde zaken zou geven. De arme jongen was niet erg enthousiast, hoewel al zijn klasgenoten schreeuwend jaloers op deze stage bij de opperduivel zouden zijn. Hoe het ook zij, in zijn koffer verdwenen wat kleren en tranen en al de volgende dag bracht generaal Arimanes hem naar zijn vriend en meester, die de jongen in het romantisch flakkerend licht van het vagevuur eerst uitvoerig observeerde. Dat bracht hem de uiterst intelligente conclusie, dat Funumai er geweldig goed uitzag met zijn volle haar, zwart als ebbenhout, een gespierd lichaam en indringende, lichtgrijze ogen. Onbegrijpelijk, dat deze prachtkerel vermoedelijk geen interesse in menselijke vrouwen kon opbrengen. Wat een verspilling van zijn talent! Nu was de opperduivel zelf aan zet om hem te onderwijzen en enthousiast voor zijn taken te krijgen.
„Wat fijn om je te leren kennen,“ bood Lucifer de Tweede hem zijn hand aan met een gemene, lieve grijns. Aarzelend schudde de jongen zijn hand en liet hem net zo snel verlegen weer los om daarna naar de vloer te staren, „Het is mijn wens om hetzelfde te kunnen zeggen, uwe duivelse Excellentie.“
„Maak je geen zorgen, jongen, je zal nog plezier met mij hebben. Tenslotte ben ik niet voor niets de opperduivel in persoon,“ gaf de Heer en Meester de arme Demon een knipoog en kreeg daarvoor van Arimanes een waarschuwende blik retour. ‘Jij blijft van mijn zoon af!’
De vader schraapte zijn keel en klopte zijn zoon kort op de schouder, „Zoals je merkt, zal je de komende tijd genoeg te doen hebben. Ik moet weer terug naar mijn troepen, we zien elkaar later weer.“
Met deze woorden verdween de generaal licht bezorgd door de deur van de privévertrekken van de opperduivel naar buiten. Hopelijk zou dit goed gaan.
„Goed … Funumai,“ begon Lucifer de Tweede vrolijk, nadat de spelbreker alias generaal eindelijk verdwenen was en hij terugzonk in de rode, zachte fauteuil – de knuffeldeken lag nog onder de zitting. De demon gebaarde hij met een handbeweging om eveneens te gaan zitten, wat de jongen ook voorzichtig deed. Met zijn andere hand gebaarde hij het kwetterende vagevuur wat rustiger te branden.
„Jouw taak, waarop jij op school wordt voorbereid, ken ik al. Laten we daarmee beginnen. Waarom heb je er zoveel moeite mee? Het is beslist leuker dan doorlopend die verschrikkelijke musicals uit de mensenwereld te bekijken.“
„Nou … eh …“, keken de twee grijze ogen onder het zwarte haar hem nerveus aan. De wangen waren al rood van schaamte, „Ik heb een hekel aan het idee om stomweg onschuldige vrouwen te kwellen. Ze doen niemand kwaad en zijn alleen op zoek naar de ware.“
„Stop!“, onderbrak de opperduivel de demon vol ongeloof en met zo’n verwarde blik, dat een buitenstaander op het idee zou kunnen komen, dat de man bij de concurrent op bezoek was, „Heb jij het concept van de hel, de plek, waar jij al zo’n zeventien jaar woont, wel goed begrepen? Het is onze levenstaak en tegelijk ons plezier mensen te kwellen of te folteren. Zo langzaam aan geloof ik ook, dat bij je opvoeding wat verkeerd is gegaan.“
„Maar ik wil nu eenmaal geen mensen pesten en ik beleef er helemaal geen plezier aan,“ reageerde Funumai zwak. De jongen leek zich oprecht te schamen voor zijn opvatting, zich op de verkeerde plek te voelen. Waarschijnlijk wist hij heel goed, wat de rest van de hel hierover dacht.
„Maar de vrouwen uit de mensenwereld, die vind je toch leuk?“, probeerde de opperduivel bijna vertwijfeld tenminste een laatste spoor van verlangen of boosaardigheid in zijn stagiair naar boven te brengen. De jongen was absoluut excentriek. Volgens de gangbare theorieën zou hij direct na zijn schooldiploma naar de mensenwereld verhuizen en daar het bestaan van Lucifer de Tweede ontkennen om de naam en faam van de hel tenminste overeind te houden.
„Eh … nou …“, wiebelde de demon verlegen op zijn zetel heen en weer met zijn hoofd omlaag en zijn handen in zijn schoot gevouwen. De opperduivel zuchtte. Hier konden alleen een paar praktische ervaringen vooruitgang brengen. Tijd voor actie.
„Oké … let op. Je gaat straks daarheen en met dat meisje dansen,“ wees de opperduivel naar de dansvloer van de discotheek, waar een blonde jongedame in minirok en mouwloos shirt al ruim een halfuur probeerde hun aandacht te trekken met erotische heupbewegingen op de maat van de muziek en opvallend grote borsten. Of ze nu Funumai of Lucifer de Tweede wilde, was ontzettend moeilijk in te schatten, want beide zagen er duivels goed uit. Zoals het voor bewoners van de hel hoort. De arme demon, die verlegen naast de opperduivel aan de statafel stond, gebruikte zijn glas cola als reddingsboei und schudde terughoudend en vertwijfeld zijn hoofd, „Ik heb geen zin.“
„Kom op, je hoeft haar verder niet te plagen, alleen een keer met haar flirten,“ vond Lucifer de Tweede ontspannen en gaf hem een lichte duw, „Dat is leuk, neem dat van mij aan. Bovendien krijgen we jouw goede, boosaardige kant vanzelf naar boven en dan zal Arimanes zeker trots op je zijn.“
„Maar …“
„Niets maar,“ onderbrak de opperduivel hem licht geïrriteerd. Het was lastig om deze demon ergens van te overtuigen, „Ga alsjeblieft eindelijk die dansvloer op, anders verbrand ik alle goedkope romans, die ik in je koffer heb gevonden. Als het nu nog romances met niveau waren …“
Zo duwde hij de jongen de dansvloer op, waar de jonge, blonde dame al op hem wachtte en met een verleidelijke grijns hem kennis liet maken met haar borsten, terwijl de demon als een standbeeld bleef staan en absoluut niet leek te weten, wat van hem werd verwacht. Hoofdschuddend observeerde Lucifer de Tweede – de Eerste had het vagevuur te koud opgestookt – en vroeg zich af, hoe het mogelijk was, dat de duivelse opleidingen zo’n incompente demon afleverden? Waarom was Funumai zo onhandig? Deze vragen bleven rondspoken in zijn hoofd, terwijl Funumai de jongedame stotterend iets zei, wat haar ertoe bracht hem met een geërgerde blik alleen te laten en zelf op hoge hakken in de menigte verdween. Wat in duivelsnaam was daar gebeurd?
Terug in het Slot der Duisternis verdedigde de demon zich naar beste kunnen, „Ik heb toch gezegd, dat ik geen vrouwen verleiden kan.“
Lucifer de Tweede was aan het einde van zijn zenuwen en daar had hij extra veel van. Bovendien kookte hij van woede, waardoor zijn huidskleur perfect overeenkwam met die van zijn geliefde fauteuil. Funumai was werkelijk nergens geschikt voor. Met zijn voorliefde voor slechte films en goedkope romans had hij al ongewone hobby’s voor een demon, maar niet kunnen praten met menselijke vrouwen? Zo’n hopeloos geval van onvermogen kon hij zich niet herinneren.
„Wat is dan je probleem?“, viel hij de jongen met zijn scherpe tong aan, terwijl zijn fauteuil kraakte onder zijn woedende gewicht en hij met een vingerknip het vagevuur onder controle hield. De krijsende stemmen kalmeerden hem. „Waarom kun je als demon totaal niets?“
„Dat komt omdat … man, ik wil helemaal geen gemene dingen doen. Ik heb er een hekel aan als mensen lijden. Waarom mag ik niet gewoon zijn wie ik ben? Bovendien val ik niet op vrouwen!“, plofte Funumai in zijn zetel neer, met zijn benen over elkaar en zijn handen voor zijn hoofd. De opperduivel zag hem vanuit zijn ooghoek en nog nooit had hij deze houding bij een demon gezien. Langzaam aan drong de werkelijkheid zijn brein binnen. Onverwacht begreep hij de moeilijkheden en knalde zijn nieuwe inzichten direct door zijn vertrekken, „Ah, je valt op mannen! Dat had je mij al eerder moeten vertellen, dan had ik je naar een andere plek meegenomen. Of je nu mannen of vrouwen verleidt, dat maakt niets uit voor je taken.“
„Heb jij wel geluisterd?“, onderbrak de jongen hem nu met zijn armen over elkaar, „Ik wil niet zoals jullie worden. Ik wil geen demon zijn en ik wil niemand kwaad doen. Dat ben ik niet!“
Afgezien van het piepende vagevuur werd het stil. De opperduivel bekeek hem met opgetrokken wenkbrauen, maar het lukte hem niet om de jongen te begrijpen.
„Hm … goed … wat wil je dan doen, als jij je taken als demon niet wil uitvoeren?“, pakte de opperduivel het gesprek uiteindelijk weer op. De demon, die geen demon wilde zijn, ontspande zichtbaar, „Eh … nou … ja … eigenlijk wilde ik altijd al patissier worden.“
„Helder, waarom ben ik er zelf niet opgekomen?“, zuchtte Lucifer de Tweede en dacht na, licht afgeleid door het hysterisch gegil uit het vagevuur.
„Hm … waarschijnlijk heb je iets van je moeder geërfd, waardoor jouw boosaardigheid niet tot ontwikkeling is gekomen. Dan heb ik een ander voorstel voor jou. Je kunt hier bakker worden, als je dat wilt. Brood of gebak maakt niet zo’n groot verschil hier. Alleen … voor die taak moet je wel kunnen bakken … daarom …“
„Mag ik dat echt?“, vroeg Funumai met zo’n stralend gezicht, dat zelfs de gloed van de kachel erbij verbleekte. Niet goed, het vagevuur was soms jaloers en de opperduivel knipte nog een keer met zijn vingers, waardoor het vuur zich beledigd terugtrok achterin de kachel.
„Dat mag jij echt, tenslotte is dat veel beter dan onze zorgvuldig opgebouwde reputatie met jouw onmogelijkheid om mensen te verleiden onderuit te halen.“
„Dank je wel, dank je wel!“, sprong de jongen op en omarmde Lucifer de Tweede vol emotie, „Excellentie.“
„Eh … graag gedaan,“ reageerde de opperduivel met vertraging. Zijn brein had de geur van de jongen ontdekt en genoot daarvan. Wat gebruikte de jongen? Waarom vond hij de toekomstige meesterbakker ineens erg interessant? Zonder twijfel maakte zijn oorspronkelijke woede nu plaats voor een schaamtevolle blos op zijn wangen en zonder te aarzelen maakte hij de grijnzende, vrolijke jongen van zich los. Gelukkig reageerde Funumai zoals hij wilde en ging weer in zijn eigen zetel zitten. Netjes.
„Het is goed, zoveel enthousiasme is nu ook weer niet nodig.“
Wat bezielde hem ineens? Was de jongen toch een nieuw soort demon? Hij kon toch niet plotseling deze jongen leuk vinden?
„Ik zal er straks met Arimanes over praten, maar die zal het zeker goed vinden. Je kunt nu gaan … slapen, als je wilt.“
„Tot morgen, Excellentie!“
Met een opgewekt gezicht en bijpassend humeur sloot de jongen de deur achter zich. Hij liet een compleet verwarde Lucifer de Tweede achter, die probeerde zijn emoties weer onder controle te krijgen, wat hem snel op nieuwe ideeen bracht. Generaal Arimanes zou het zeker afwijzen, maar de opperduivel gaf in stilte toe, dat hij een zekere jonge demon erg leuk vond, al was die niet zo doortrapt en gemeen als de andere demonen.