Die avond vertelde Henri nog veel meer over hoe het er bij hem thuis aan toe ging. Tinie en de anderen luisteren aandachtig, vroegen om toelichting als ze dat nodig hadden maar lieten Henri vooral zijn verhaal doen. Een verhaal, zo vond Tinie, dat vooral gespeend was van enige vorm van liefde. Het ging voornamelijk over ouders die een kind hadden gekregen omdat het familiebedrijf een opvolger nodig had. Diverse keren noemde de jongen zichzelf ‘de kroonprins’. Iets dat hij de eerste keer dat hij de term liet vallen aan Jem moest uitleggen maar zij had meteen doorgehad wat hij ermee bedoelde: hij moest en zou koste wat het kost het bedrijf te zijner tijd gaan runnen. Hem werd niet gevraagd of hij dat wilde. Die vraag kwam waarschijnlijk helemaal niet bij zijn ouders op. Ze meenden er, zo had Henri ook onder woorden gebracht, waarschijnlijk goed aan te doen. Ze hadden het idee dat ze hem een gunst bewezen terwijl hij daar helemaal niet op zat te wachten. Toekomstplannen had hij helemaal niet maar er was één ding dat hij wel zeker wist: hij wilde absoluut niet het familiebedrijf voortzetten. En daar was hij heel uitgesproken over.
Toen de torenklok in het dorp elven sloeg en het erop leek dat Henri’s verhaal opgedroogd was, stelde Tinie voor om naar bed te gaan.
“Nu al?” protesteerde Jem. “Het is een feestavond, toch?”
“Ja. Maar ik heb het idee,” zo legde Tinie haar voorstel uit, “dat het voor ons allemaal een heel enerverende middag en avond is geweest.” Ze keek naar Henri en Jacob en zag hen beiden knikken. Ze hadden levensverhalen uitgewisseld en Tinie wist maar al te goed dat zoiets dodelijk vermoeiend was vanwege de emoties die er onderhuids meespeelden. “En dat geldt toch ook voor jou, Jem?”
“Ja, ma. Ik zal braaf naar je luisteren en naar bed gaan,” zei hij op plagerige toon. “Trouwens Henri slaapt bij mij op de kamer. We hebben het logeerbed daar al heen gebracht samen.”
“Prima!”
“En krijgen we nou niet te horen dat we niet moeten gaan keten?” Opnieuw een plagerij van Jem richting zijn moeder.
“Jullie bekijken maar wat jullie gaan doen, jongens! Daar bemoei ik me niet mee.”
“Gaaf!”
“Allee… ”
“Daar komen de bezwaren,” zei Jem breeduit lachend in de richting van Henri.
“Alleen als jullie mij wakker houden, zal ik jullie vragen om eindelijk jullie kwek te houden! Begrepen?”
“Ja, ma. Zeg jij niets, Henri?”
“Euh… ”
“Niet op reageren, Henri, Jem is in een plagerige bui. Trouwens … Jacob en ik gaan straks nog wel even weg.”
“Waarheen?” klonk het enorm verbaasd uit de mond van Jem omdat hij niet wist dat dat plan er was geweest.
Jacob keek zijn zus ook met grote vragende ogen aan en was benieuwd naar haar antwoord dat al heel snel kwam en dat inhield dat hij en Tinie een oude kennis nog prettige kerst wilden wensen. Toen Jem zijn ogen op hem richtte om een bevestiging te krijgen, knikte hij. Wat zijn zus ook van plan was, hij zou haar steunen. Zo was het altijd geweest en zo zou het ook altijd blijven. Toen de jongens naar boven gegaan waren, liep Tinie meteen naar de gang om haar jas te halen. Jacob bleef zitten maar kreeg even later zijn jas door haar toegeworpen.
“Kom! We gaan een eindje rijden?”
“Waarheen?”
“Ik geef wel aan hoe je moet rijden.”
Jacob stond op, trok zijn jas aan en volgde haar naar buiten. Toen Tinie echter haar auto wilde pakken en links daarvan stond, greep hij in. “Jij gaat zeker niet rijden!”
“En waarom niet?”
“Ik weet niet waar je heen wilt en dat hoef je me ook niet te vertellen maar ik merk gewoon dat je niet helemaal in je goede doen bent. In aanwezigheid van de jongens kon je dat waarschijnlijk goed verbloemen want toen merkte ik het nog niet op. Maar daarna wel. Ineens was er bij jou een enorm stuk spanning en dus ga jij niet rijden. Kom op! We nemen mijn auto en ik rijd.”
Tinie gaf zich gewonnen. Het voorstel van haar broer was een goede. Ja, er was spanning. Heel lang had ze op haar plan zitten broeden die avond en zolang Henri bezig was geweest met zijn verhaal had ze zich daar volledig op gericht. Maar met haar voorstel dat de jongens naar bed zouden gaan, was de spanning er geweest omdat ze nu zelf aan zet was. In elk geval … zo voelde dat voor haar. Zittend op de passagiersstoel naast Jacob dirigeerde ze hem het dorp uit en in de juiste richting. “Dit is wat Jem me, terwijl Henri en jij de afwas deden, vertelde,” zei ze toen de op de snelweg waren.
* * *
Beiden hadden ze zich gedoucht en toen ze in bed lagen en Jem het licht had uitgedaan bleef het eerst stil. Het was lekker fris in de kamer, zo merkte Henri. Net als thuis. Alleen was alles anders. Hij lag in een vreemd bed maar dat deerde hem totaal niet. Hij had het gevoel dat hij voor het eerst in zijn leven deel had uitgemaakt van een familie. Vroeger was er altijd mama Winters geweest, zoals hij haar vaak had genoemd. Maar … dat was maar één persoon geweest. Nu … nu waren er drie. Echt een familie. Een familie die er al was en wat hij zo bijzonder vond, was dat ze zich voor hem hadden opengesteld. Jacob met zijn verhaal over zijn jeugd, over zijn medicatie en de gevolgen daarvan voor hem. Jem die had verteld hoe hij had gezien dat zijn vader zijn huidige vriendin bedroog en wat dat met hem had gedaan. En Tinie had ook een duit in het zakje gedaan. Ze had aangegeven dat ze allerlei signalen van haar mans overspeligheid had gemist. Wellicht bewust had genegeerd omdat ze zo verliefd op hem was geweest. En ook dat ze zich dat nog steeds kwalijk nam. Iets dat ze nooit zou kunnen vergeten. Vergeven wel, want ze was gewoon stom geweest. Ze had ook vriendschappen verloren. Een aantal kennissen was op de hoogte geweest van dat wat haar ex deed maar had het niet nodig gevonden dat aan haar te vertellen. En dat vond ze jammer. En dat kon Henri zich heel goed voorstellen. Drie bijzondere mensen had hij mogen ontmoeten. Allemaal met hun eigen verhaal. Maar al die verhalen waren ook met elkaar verbonden. Tussen deze mensen waren banden gesmeed. “Jullie zijn erg op elkaar gesteld, hè?”
“Ja,” kwam het antwoord van Jem meteen. Hij sliep nog niet. Wilde nog niet in slaap vallen. Hij had gemerkt dat Henri onrustig was en al heel veel heen en weer had gedraaid. De onrust was hem duidelijk geweest. “Wij zijn als de drie musketiers maar dan wel echt met z’n drieën.”
Henri schoot in de lach. “Je bent me er eentje, Jem!”
“Volgens mij heb je dat al vaker gezegd vandaag, dude, of was ik het zelf die dat zei. Als het laatste het geval was was het een stukje zelfkennis.”
“Ik weet het niet meer. Maar … wat betreft die musketiers … staan jullie open voor uitbreiding of … of zou je dat als een bedreiging voelen?”
“Oh, een vierde musketier komt er zeker.”
“Euh … hoezo?”
Jem legde uit dat zijn moeder sinds een tijdje kennis had aan iemand en dat het naar zijn idee zomaar kon zijn dat die gast een blijvertje zou blijken te zijn.
“Echt?”
“Ja. Leuk hè?”
“Ja. En dat meen ik echt. Ik ben heel blij voor haar. Zeker … nou ja … ik heb enorme bewondering voor je moeder.”
“Waarom?”
Dat was Jem, zo had Henri het idee. Die kon zo’n opmerking niet aannemen zonder dat hij precies wist waar het om ging. “Het moet heel moeilijk zijn om in je eentje een kind op te voeden, lijkt me.”
“Hahaha, daar heb je helemaal gelijk in. En zeker zo’n kind als ik ben.”
“Hè, zo bedoelde ik dat niet!”
“Ja ja, dat zeg je nu.”
“Je bent echt een plaaggeest, Jem! Maar ik ga verder alsof ik niets gehoord heb. Moeilijk om als ouder in je eentje een kind op te voeden. En als je dan ook nog ziet dat ze dat zo goed heeft gedaan, zo liefdevol, zo vol respect naar dat kind toe, dan … dan stijgt mijn waardering alleen maar meer. En ja, dan gun ik haar een enorm stuk geluk dat haar nieuwe vriend haar mogelijk kan brengen.”
“Wauw! Jij kunt dingen mooi zeggen, zeg.”
“Valt wel mee.”
“Nee, echt niet! Je … nou ja … zoiets zou ik dus nooit kunnen.”
“Hoeft ook niet. Je moet altijd zorgen dat je jezelf blijft. Dat heeft je oom vanavond nog tegen me gezegd.”
“Oh.”
“Jem?”
“Ja?”
“Is Jacob … nou ja … ”
“Zeg het nou, dude!”
“Is hij homo?”
“Jacob?”
“Ja.”
Jem was duidelijk in zijn antwoord zonder dat het voor Henri duidelijkheid opleverde. “Ik weet het niet.”
“Oh. Maar … euh … heb je hem wel eens gezien met een vrouw?”
Dat was iets wat Jem niet zo wist en daarom nam hij de tijd om er over na te denken. Had hij Jacob ooit met een vriendin gezien? Volgens hem niet. Jacob was altijd in zijn eentje geweest. Tenminste, voor zover hij wist. Misschien had zijn oom wel een vriendin gehad voordat hij er was geweest of voordat hij zich daarvan bewust was. Toen hij klein was. Jems gedachtestroom was even niet te stoppen. Als Jacob een vrouw zou krijgen zou hij haar dan tante noemen? Was wel raar, zo dacht hij. Ineens komt er dan iemand in de familie als aanhangsel van zijn oom en dan noem je die persoon tante? Hmmm … hij wist het niet. Wel zeker wist hij dat hij de vriend van zijn moeder nooit pa zou noemen. Dat zou hij nooit doen. Hij had een vader en dat was een klootzak! Die vriend zou hij gewoon bij zijn voornaam noemen. Maar … wat als die gast dat nou graag zou willen? Of zijn moeder? Hmmm … lastig.
“Jem?”
“Sorry, ik was even afgeleid. Euh …ik heb Jacob nog nooit gezien met een vrouw. Nou ja … ik bedoel dat ik geen weet heb van een vriendin van mijn oom. Misschien heeft hij eerder wel eentje gehad maar dat weet ik niet. Trouwens … Is het zo dat de ene homo dat merkt bij een ander?”
“Ik weet het niet. Sommigen zeggen van wel. Maar … ik weet niet of dat waar is.”
“Ben je op Jacob?”
“Nee, joh!”
“Echt niet?”
“Nee. Hij is toch veel ouder dan ik ben!”
“Nou en? Dat geeft toch niets!”
“Oh. Nou ja … misschien geeft dat ook niets. Misschien doet leeftijd er niet toe.”
Volgens Jem, zo bracht hij het er in elk geval al stamelend, hakkelend en zoekend naar goede woorden uit, was liefde belangrijker voor hem. Zijn woorden kwamen erop neer dat als je dat voor iemand voelde dan deed het er niet toe hoe oud beide personen waren. “Niet dat ik er verstand van heb hoor. Ik … nou ja … ik loop achter op dat gebied.”
“Wat bedoel je precies met dat laatste?” wilde Henri weten.
“Ik ben daar nog niet aan toe.”
“Huh?”
“Aan liefde en zo. Het interesseert me helemaal nog niet. Ik … ik … weet niet hoe ik het moet zeggen. Volgens mij heb ik iets van een ontwikkelingsachterstand.”
“Iedereen ontwikkelt zich op zijn eigen manier en in zijn eigen tempo,” was Henri van mening.
“Ja, maar ik wel erg traag. De jongens hebben het allemaal over meiden en wat ze daarmee doen en ik … ik wil dat nog helemaal niet!”
“Niets mis mee toch?”
“Echt niet?”
“Nee. Is ook weer dat wat Jacob zei.”
“Ja. Misschien wel.”
“Nee, echt wel. Het is het beste om jezelf te zijn. En dat in alle situaties.”
“Ben jij dat dan ook?”
“Nee. Ik sprak over een ideaalsituatie. Ik zou het wel willen maar … ”
“Je kunt het niet vanwege de dingen bij je thuis,” maakte Jem Henri’s zin af.
“Ja. Dat maakt dat ik dat niet kan maar ik ga het wel doen. Vanaf vandaag ga ik alles anders doen.”
“Leidt dat niet tot problemen dan?”
“Vast wel. Maar die neem ik op de koop toe. Ik kies voor mezelf.”
“Klinkt goed, Henri.”
“Moet jij ook doen, Jem.” Het werd stil en het bleef een tijdlang stil.
“Denk je dat ik op een jongen verliefd kan worden?”
“Hoezo?”
“Nou gewoon. Jij bent op jongens. Ben je verliefd op een jongen?”
“Ja. Ik heb een heel leuk iemand ontmoet.”
“En? Heb je hem gevraagd?”
“Nee.”
“Waarom niet?”
“Omdat ik niet weet of hij … nou ja … of hij mij wel ziet zitten.”
“Maar … hoe ga je dan verder?”
“Ik weet het niet.”
“Misschien moet je het gewoon vragen. En er niet te lang mee wachten hoor!”
“Waarom niet?”
“Nou ja … kijk naar mij vanmiddag. Ik wist al een tijdje dat mijn moeder bedrogen was door mijn vader maar praatte er niet met haar over. Daarvan kreeg ik enorme stress. En daarvan weer pijn in m’n maag. Als ik ziek en misselijk ben, kan ik heel slecht overgeven maar vanmiddag ging het heel goed.”
“Ja. Je hebt gelijk. Maar … ik vind het wel moeilijk om het te vragen.”
“Zou ik dat ook kunnen?”
“Wat? ‘
“Iemand tegenkomen die ik leuk vind?”
“Ja. Waarom niet. Het maakt niet uit of het een meisje of een jongen is maar jij zult zeker iemand ontmoeten die je heel leuk vindt.”
“En dan gaat het er niet om hoe zo iemand er uit ziet, hè? Of dat het een jongen of een meisje is, hè?”
“Goed gezien, Jem. Het gaat om wat je voelt voor zo iemand en dan … dan … ”
“Hahaha, dan gaat het er niet om of je een harde krijgt, dat wilde je zeggen toch?”
“Ja, Jem, je had me goed door. Trouwens je had het net over de jongens. Heb je veel vrienden.”
“Eén echt heel goede vriend en een aantal andere gewone.”
“Wat is het verschil tussen hen?”
Jem zuchtte diep en begreep ineens heel erg goed waarom Henri die avond ook een aantal malen zo had gereageerd. Zodra je iets over jezelf moest vertellen dan … dan leek dat erg moeilijk te zijn. Dan kwamen dingen ineens heel erg dichtbij. Dan … voelde het vreemd om er iets over te vertellen. En hij wist dat hij het niet hoefde te vertellen maar toch … toch deed hij het. “Mathieu is mijn allerbeste vriend.”
“Dat is die jongen van de kerstboom?”
“Ja. Zijn vader is tuinder en doet ook in kerstbomen. Ik ken hem al heel erg lang. Hij kent mij door en door en doet nooit moeilijk. Is een echte vriend. En dan bedoel ik dat hij me neemt zoals ik ben. Hij zou me nooit de gek aansteken.” Jem viel stil. Even wilde hij niet verder praten.
Henri voelde dat het misschien te moeilijk zou worden voor zijn gesprekspartner die hij niet kon zien in het donker. “Anderen wel?” zo vroeg hij verder.
“Ja. Ze zijn wel … ik weet niet of jij ze vrienden zou noemen. Of het wel vrienden zijn. Maar … nou ja … ik zal je een voorbeeld geven. Ik heb mijn bijzonderheden.”
“Heeft niet iedereen die?”
“Ja. Ik denk het wel. Ik ben vrij druk. Heb geen ADHD of zo hoor … maar ben wel druk.”
“Even dacht Henri terug aan dat van Jacob hem had verteld. Zou Jem ook zoiets hebben?”
“En omdat ik al druk ben van mezelf kan ik heel erg slecht tegen computerspelletjes. Daarvan word ik nog drukker en daarom heb ik ook geen spelcomputer thuis. Andere vrienden hebben die wel en als we dan bij elkaar zijn willen ze soms daarmee spelen. En als het dan alleen was om het spel, dan zou er niets aan de hand zijn maar … ze vinden het gewoon leuk dat ik door het lint ga … dat ik zo druk wordt dat … nou ja … ik kan er niet tegen en zij … zij vinden dat leuk.”
“Verdomde gemeen!”
“Ja. En daarom noem ik ze ook geen echte vrienden. Ze zijn gewoon deel van een vriendengroep waar ik ook bij ben zal ik maar zeggen.”
“Bedankt dat je zo open en eerlijk bent, Jem.”
“Niet nodig om mij daarvoor te bedanken, Henri. Zoiets doe je met elkaar in een familie.”
Henri schoot vol. Ineens waren er tranen. Jem had zo-even het bewijs geleverd dat hij de hele avond al had gevoeld. Ze beschouwden hem als deel van hun familie. Hij snikte zachtjes en probeerde het geluid te verstikken in zijn kussen maar dat lukte niet volledig.
Jem stapte uit zijn bed en ging naar dat van zijn kamergenoot toe. Hij knielde naast het logeerbed en tastte in het donker naar de schouder van Henri. “Niet huilen, Henri,” zei hij toen hij zijn hand op Henri’s schouder had gelegd. “Ik bedoelde het niet verkeerd. Ik kan dingen soms gewoon stom zeggen. Ik be… ”
“Nee, dat is het niet, Jem!” zei Henri terwijl hij zich naar hem omdraaide. “Je hebt iets heel moois gezegd en dat zorgde ervoor dat ik ontroerd raakte. Kraak jezelf niet te snel af, Jem. Je bent heel bijzonder.”
“Dat zegt m’n moeder ook altijd.”
“En daar heeft ze helemaal gelijk in, Jem, vergeet dat nooit. Je bent bijzonder.”
“Ja. En bijzonder stom soms ook.”
Henri vroeg naar wat Jem bedoelde. Eerst wilde Jem niets zeggen. Bleef hij stil maar toen stelde hij voor dat ze het logeerbed tegen dat van hem zouden aanschuiven zodat hij weer kon gaan liggen om dan te vertellen wat hij bedoelde. En ze zo deden. Toen ze beiden lagen stak Jem van wal en deed hij uitvoerig verslag van dat wat hij met zijn moeder had besproken die avond na het eten. Een heftig verhaal, zo concludeerde Henri toen Jem uitgepraat was. Iets wat nooit had mogen gebeuren. “En nu?” vroeg Henri.
“Ik weet het niet. Ik … ik ben stom op dat gebied.”
“Zeg dat niet, Jem! Je kunt niet alles weten. We zijn nog maar zestien en kunnen niet alles weten. Denk je dat je moeder iets gaat doen?”
“Ik hoop het.”