Donderdag 24 december
*
Toen Sjeng de volgende ochtend wakker werd, was er een gevoel van opluchting in hem; hij had goed geslapen en tijdens die periode van rust geen nare beelden of nachtmerries gehad. Daarna voelde hij pas de lichte hoofdpijn. Een verklaring was snel gevonden: het slaapmiddel. Hij had het idee dat als hij even rechtop kon zitten het beter zou zijn. Hij probeerde het, maar … het lukte niet. De spierpijn in zijn bovenlijf was zo vreselijk dat hij even naar adem hapte. Toen zijn hart wat minder snel klopte, probeerde hij zich op zijn linkerzij te draaien. Maar ook dat lukte niet. ‘Nondedju! Nondedju!’ vloekte hij. Maar ja … dat hielp natuurlijk helemaal niets. Dan maar rustig blijven liggen. Hij dacht terug aan zijn hoofdpijn. Het medicijn kon oorzaak zijn, maar het kon natuurlijk ook iets anders zijn. Gisteren was het een bijzondere dag geweest. Druk. Vol van emoties. Mensen. Herinneringen. Tegelijkertijd wist hij ook dat er goede dingen geweest waren. Hij had het heel fijn gevonden Anne weer te zien. Eerst had hij haar niet kunnen plaatsen, maar later was het hem duidelijk geworden. De ontmoeting met Rinze was verrassend geweest. Hij kende hem alleen van zijn bezoekjes aan de vrienden van zijn oma. Die liepen altijd uit en dan kon er altijd meegegeten worden. Zijn oma had hem uitgelegd dat dat kwam omdat Toine en Hanna twaalf kinderen hadden en dat het bij hen nog steeds een zoete inval was. Wel een leuk idee, vond hij. Geen probleem maken als er ineens extra mensen waren, maar gewoon stoelen aanschuiven. Dat was hier ook gebeurd natuurlijk. De jongens hadden niet raar opgekeken dat er ineens iemand bij was gekomen. Ongetwijfeld waren ze daarover gebeld, maar toch … het had allemaal heel gewoon geleken. Niemand ook die hem vragen had gesteld. De blikken onder de douche had hij wel opgemerkt. En ook de gezichten die ze daarbij getrokken hadden. Het was hem duidelijk dat ze geschrokken waren. Logisch natuurlijk! Als … als iemand zoiets doet … dan … Vervolgens merkte hij het boek op dat opengeslagen op zijn buik lag. Shit! Het was een gebonden boek, maar de binnenkant zou wel beschadigd kunnen zijn. Dat was gelukkig niet het geval. Hij besloot te blijven liggen tot hij hoorde dat één van de anderen wakker was, tenzij hij heel nodig zou moeten plassen. Dan zou hij op de knop van de babyfoon drukken. Hij pakte het boek op. Gisteravond was hij begonnen, maar niet ver gekomen. En dus zou hij opnieuw beginnen. Die gedachte deed hem denken aan een songtekst van Stef Bos. Zijn moeder had diverse cd’s van hem gehad en in het laatste jaar waren ze samen naar een concert van hem geweest. Hoe ging die tekst ook alweer? Even wist hij het niet, maar toen kwamen dan toch de woorden. Af en toe haperde hij ergens en was het zoeken.
Gooi de ramen open
Laat de wereld binnen
De winter geeft zich over
De lente kan beginnen
Streep door het verleden
Toekomst aan het woord
De strijd die is gestreden
De gebeden zijn verhoord
Er is nog niets verloren
Al is er veel vergaan maar
…
Het is niet ver meer lopen
…
Ik kijk niet om
Ik blijf niet staan
Ik begin van voor af aan
…
Dit is geen overtuiging
Ik dien geen hoger doel
Ik weet niet waar ik heen ga
Maar ik ga op goed gevoel
…
Niet helemaal volledig. Gedeelten ontbraken. Toepasselijk was het wel. En ja, zo wilde hij het graag doen. Opnieuw beginnen. Maar hij wist nog niet precies hoe. Kon hij ook nog niet weten toch? Hij was nog maar zestien. Stond nog aan het begin van zijn leven. Wist het nodige, maar lang niet alles. Hij moest Matthieu bellen.
* * *
Hugo werd naast zijn moeder in het tweepersoonsledikant op de zolderkamer wakker. Ze sliep nog en daarom stapte hij heel voorzichtig uit bed. Ze had rust nodig. Gisteren was een drukke dag geweest. Op zijn tenen, in sokken, sloop hij naar de deur toe. Die piepte gelukkig niet toen hij hem opende en achter zich weer dicht deed. Het eerste wat hij deed was controleren of hij zweetvoeten had gekregen van die sokken aan in bed. Zittend op de overloop bracht hij één voor één zijn voeten in de richting van zijn neus, maar … het rook absoluut niet. Beter! Hij liep – geheel tegen zijn gewoonte in – heel langzaam en voorzichtig de trap af. Hij wilde niet dat Ben en Cas wakker zouden worden. Sjeng ook niet. Maar die bleek al wakker te zijn, want toen hij op de eerste verdieping was hoorde hij ineens: “Hé! Hallo!” Het klonk niet luid, maar wel duidelijk genoeg voor hem. Hij liep naar de deur van de bibliotheek annex logeerkamer en opende die. ‘Je bent wakker.’
‘Ja. Nog niet zolang. Maar ik moet er wel uit om te plassen. En ik heb honger.’
‘In die volgorde dan maar?’
‘Ja. Maar laten we wel naar beneden gaan, want ik wil niemand wakker maken.’
‘Mijn idee. Daarom sloop ik ook naar beneden.’
‘Je zult ongetwijfeld je best gedaan hebben, Hugo, maar ik hoorde je wel hoor!’
‘Moet jij wel superoren hebben, man! Ik heb echt … ‘
‘Geloof je! Maar … mijn blaas staat op knappen,’ overdreef hij. ‘Maar … je zult me wel even moeten helpen overeind te komen, want eerder probeerde ik het zelf, maar dat ging totaal niet.’
‘Oké. Help ik je.’ Rustig gaf Hugo aan hoe het hem het beste leek. Hij zag hoe Sjeng knikte. En … het lukte. De pijn op het gezicht van de jongen was duidelijk te zien, maar hij zat in elk geval overeind. Later moest hij zijn moeder vragen of er niet een betere manier was. ‘En nu rustig je benen uit bed.’
‘Nondedju!’
‘Gaat het?’ vroeg Hugo bezorgd.
‘Ja. Maar als alles me vandaag zoveel moeite kost, dan ben ik tegen het middaguur compleet af.’
‘Zorg er dan wel voor dat je voldoende rust krijgt, makker!’ Hugo hielp hem in de benen en ook dat kostte Sjeng de nodige moeite, bemerkte hij. ‘Oké, je staat.’ benaderde hij het positief. Hij gaf hem tijd om op adem te komen. Daarbij lette hij nadrukkelijk op of Sjeng wel goed doorademde. Daar had zijn moeder hem voor gewaarschuwd. Het leek hem dat dat oké was. ‘Wil je een ochtendjas aan?’
‘Ja. Maar niet meteen, want anders moet ik hem straks weer losmaken in de wc.’
‘Oh ja. Niet aan gedacht. Neem ik hem mee naar beneden.’ Hugo ging Sjeng voor naar beneden en hield hem goed in de gaten. Hij bewoog erg houterig. Beneden opende hij alvast de deur van het toilet in de hal voor hem. ‘Moet ik je helpen?’
‘Nee, niet nodig. Dit krijg ik wel alleen naar beneden. Maar een spijkerbroek doe ik vandaag niet aan. Die knoop bij elk bezoek aan het toilet open- en dichtmaken, gaat me niet lukken in met één hand.’
‘We kunnen helpen.’
‘Een joggingbroek van Ben lenen, lijkt me handiger.’
‘Kan ook.’ Hij bleef wachten. Hoorde duidelijk dat Sjeng echt nodig moest. ‘Net op tijd?’ vroeg hij toen de jongen naar buiten kwam.
‘Viel mee. Zo ernstig was het nou ook weer niet.’
Hugo hielp Sjeng in de ochtendjas en daarna bracht hij de mitella aan. Samen liepen ze naar de woon-/eetkamer en informeerde hij wat voor ontbijt Sjeng wilde hebben. Hij vroeg om drie boterhammen en maakte een keuze uit het beleg dat er was.
‘Zal ik het in stukjes voor je snijden?’
‘Ja. Graag.’
‘Dat nette vloeken van jou,’ vroeg Hugo terwijl hij aan het aanrecht bezig was, ‘hoe kom je daaraan?’
‘Van mijn moeder. Op de basisschool had ik een periode dat ik het, om de één of andere reden, leuk vond om te vloeken. En dan vlogen de GVD’s in het rond. Mijn vader,’ hij vond het rot om over hem te praten, maar het was soms gewoon niet te vermijden, ‘is aardig streng katholiek en elke keer als ik in zijn bijzijn vloekte, kreeg ik een donderpreek en straf van hem. Mijn moeder stelde me toen voor om op een andere manier te vloeken. Vandaar dat “nondedju”. Het wordt een schertsvloek genoemd. Maar … is toch gewoon een krachtterm.’
‘Het klinkt heel erg netjes.’
‘Het is Frans oorspronkelijk en betekent zoiets als “In de naam van de Heer” en dus toch een ijdel gebruik van de naam van God.’
‘Oh ja, en dat mag niet op grond van het zoveelste gebod.’
‘Het derde.’
‘Je bent goed op de hoogte.’
‘Ik heb niets met geloven.’
Het had heel pertinent geklonken en Hugo was niet van plan erop in te gaan. Zelf was hij niet opgevoed met geloof en geloven in een god. Zijn ouders waren ruimdenkend. Op de openbare basisschool had hij wel levensbeschouwing gehad en daar waren alle geloven – een hele rits in elk geval – voorbij gekomen. Hij zette een bord voor Sjeng neer en gaf aan dat de derde boterham zou komen als de eerste twee op waren, omdat zelfs het allergrootste platte bord te klein was voor drie stuks. Zelf nam hij plaats achter een kom met fruit, muesli en yoghurt.
‘Eet je dat altijd?’
‘Ja. Vind ik lekker. Maar alleen ’s morgens hoor!’ Eerst aten ze beiden alleen maar. Hugo wilde niet praten, omdat hij bang was dat hij Sjeng dan af zou leiden en dat hij zich dan zou kunnen verslikken.
‘Geloof jij wel?’
‘Ik weet het niet. Moeilijk. Ben er niet mee opgevoed. Mijn ouders zijn beiden vrijdenkers, denk ik. Eerder boeddhisten dan christenen. Maar … weet ik ook eigenlijk niet. Komt niet vaak ter sprake. Ben jij wel christelijk opgevoed?’
‘Ja. Vanwege mijn vader. Mijn moeder was ook meer een vrijdenker, zoals jij het noemde. Toen ze trouwden was er een priester voor mijn vader en iemand van het Humanistisch Verbond voor moeder. Zij had dat zo gewild. Niet alleen zijn kant moest benadrukt worden. En toen ze mij lieten dopen, was er natuurlijk ook een priester, maar mijn moeder hield zelf ook een praatje.’
‘Knap van haar!’
‘Ze wilde zichzelf zijn. En dat deed ze ook. Maakte haar eigen keuzes.’
‘Ik weet nog dat we daar waren tijdens het afscheid, mijn moeder en ik. Best moeilijk.’
Sjeng knikte alleen maar.
‘Ook dat ik bij haar kwam, weet ik nog. Zij als kinderarts, bedoel ik. Ze was goed in haar werk. Ze wist heel snel mijn vertrouwen te winnen en dat wilde wat zeggen.’
‘Hoezo?’
‘Ik was niet makkelijk vroeger. Vanwege … tja… het was gewoon zo. Laat ik het daar maar op houden.’
‘Ook goed lijkt me. Ik neem me steeds voor om niet alles wat ik doe te analyseren. Schiet je, naar mijn mening, niets mee op.’
‘Verstandig.”
‘Ik weet niet of het dat is, maar het scheelt je wel kopzorgen.’
Hugo moest lachen. En gaf meteen daarna aan dat hij Sjeng niet uitlachte.
‘Nee. Zo voelde dat ook niet voor mij. Het leek me eerder alsof je je erin herkende. Je dat ook zo voelde, wat betreft die kopzorgen.’
‘Ja.’ Meer zou hij er niet over zeggen.
Het korte antwoord betekende dat het gesprek stil viel. Sjeng vond het prima. Ander onderwerp dan maar. ‘Zijn hier vaak gasten zoals ik over de vloer?’
‘Af en toe. Niet al te vaak.’
‘En is dat dan altijd kort of ook wel langer?’
‘Meestal kort. Maar ik herinner me ook wel iemand, een meisje, die bleef tot ze achttien werd. Toen ging ze met behulp van instanties op zichzelf wonen. Met Kerstmis krijgen we nog altijd een kaart van haar en mijn moeder en zij bellen nog vaak.’
‘Leuk dat dat contact er is gebleven.’
‘Ja. Niet dat mijn moeder het daarom doet of zo hoor!’
‘Euhh… hoe bedoel je?’
‘Nou ja … ze … wij … we hoeven er niets voor terug. Het is gewoon iets wat we doen.’
‘Gewoon vind ik het niet. Eerder heel bijzonder. Je moet het maar kunnen. Ineens een vreemdeling over de vloer die … nou ja … ben zelf ook niet makkelijk. Anderen zullen dat ook niet geweest zijn.’
‘Ga jezelf niet te veel de grond inboren, dude! Je bent gemakkelijk genoeg.’
‘Ja hoor! Heb overal hulp bij nodig! Maar toch ben ik gemakkelijk genoeg.’
‘Zorg ervoor dat je jezelf blijft. Heel belangrijk.’
Dat was een waarheid als een koe, zo vond Sjeng. Een thema in zijn leven. Iets dat hij mee had gekregen als heel persoonlijke boodschap op het laatst. Hij kon dat moment nog steeds heel erg goed oproepen.
‘Toch?’ drong Hugo aan toen hij geen antwoord kreeg.
‘Ja. Was even weg. Herinneringen. Je hebt gelijk.’ Even hield Sjeng zijn mond, omdat Ben binnen kwam. Toen maakte hij toch af wat hij wilde zeggen met: ‘Altijd proberen om jezelf te zijn.’
Ben plofte op de stoel aan het hoofd van de tafel aan de kant van de tuin neer en bromde: ‘Mogge.’ Hij hoorde de ochtendgroet van de twee anderen.
‘Maar even niets zeggen,’ raadde Hugo Sjeng aan. ‘Licht ontvlambaar vanwege een ochtendhumeur.’
‘Oh.’
‘Iets mis mee!’ klonk het scherp.
‘Euh… nee.’
‘Hadden jullie het niet over “jezelf zijn”? Nou dit ben ik ook. Voor tien uur ’s ochtends niet te genieten. Dus … En trouwens? Zijn jullie altijd jezelf? Jij Sjeng?’
Hij voelde zich aangevallen ineens. Daar waar hij gisteren had geweten dat het speels was, was het dat nu niet. Het voelde rot. ‘Ik doe mijn best om me zelf te zijn. Lukt waarschijnlijk niet altijd.’
‘Nee. Dacht ik al.’
‘Hoezo?’ was Hugo benieuwd.
‘Ik schat jou in als iemand die het liefst eerlijk door het leven gaat,’ richtte hij zich tot Sjeng zonder een blik op de vragensteller te werpen.
‘Euhh … ja. Lijkt me het meest pretti… ‘
‘En toch vertelde jij je oma gisteren niet dat je in het ziekenhuis was geweest!’
‘Hè! Zijn keuze!’ nam Hugo het voor Sjeng op.
‘Bemoei je er niet mee! De opmerking was voor hem niet voor jou! Voor jou heb ik er ook wel één hoor, als je wilt. Wanneer ben jij jezelf? Als puntje puntje puntje of als puntje puntje puntje?’
Sjeng begreep er niets van, maar zag op het gezicht van Hugo dat die zich geraakt voelde.
‘Je bent af en toe een ontzettende eikel, Ben! Een dikke lul!’
‘Niets mis mee toch! Vin… ‘
‘Kop dicht!’ brulde Hugo, stond op van zijn stoel en liep de kamer uit. Vervolgens was het een herhaling van gisteravond wat betreft geluiden.
Sjeng had de jongen nagekeken en pas nadat het geluid was verstomd keek hij naar Ben. Die lag met zijn voorhoofd op tafel. ‘In antwoord op jouw vra… ‘
‘Laat maar! Ik heb het verkloot. Mijn schuld. Niet nodig dat je antwoord geeft.’
‘En toch doe ik het. Ik besta uit verschillende facetten. Eerlijkheid is daar één van. Nieuwsgierigheid is een ander. Zo zijn er veel meer. En dat gaat niet alleen voor mij op, maar ook voor jou. Zo-even was je een “ontzettende eikel” en “een dikke lul”, zoals Hugo opmerkte. Je bent iemand die een ochtendhumeur heeft. Maar … en ik hoef geen antwoord van je, beschouw het als een retorische vraag, zijn die drie elementen bij elkaar alles wat jij bent?’ Toch wachtte Sjeng even op een reactie. Toen die niet kwam, ging hij verder. ‘Ik weet wel zeker van niet. Terug naar het telefoongesprek met mijn oma, want daar maakte je tenslotte een opmerking over. Heel bewust heb ik haar niets verteld over mijn bezoek aan de spoedeisende hulp. Niet omdat ik bewust niet eerlijk wil zijn, maar omdat ik ook zorgzaam ben. Een ander facet van mij. Zij heeft vakantie op dit moment.’ Hij vertelde waar zij was en met wie. ‘Als ik verteld had van mijn ziekenhuisbezoek, dan had zij zich gisteravond nog met een taxi terug naar huis laten rijden. Zo is mijn oma. En dat wilde ik dus niet. Vandaar mijn niet vertellen van de waarheid. En daar zul je het mee moeten doen.’ Hij pakte zijn vork op en ging verder met eten.
‘Mijn excuses.’
Sjeng zorgde ervoor dat het kleine stukje brood – Hugo had een plak brood in zestien stukjes verdeeld – goed gekauwd en doorgeslikt werd voor hij reageerde met: ‘Je hebt mij niet bezeerd, Ben. Alleen maar gevraagd hoe het zat.’
‘En nu?’
Indachtig de liedtekst van Stef Bos begon Sjeng met: ‘Ik kijk niet om/Ik blijf niet staan/Ik begin van voor af aan.’
‘Oh.’
‘Niet mijn tekst. Een liedtekst.’
‘Dat is soms net poëzie.’
‘Ja. Helemaal met je eens.’
‘Van wie?’
Sjeng noemde de naam van de tekstschrijver.
‘Denk dat ik dan Hugo maar eens ga opzoeken. Kijken of er iets te lijmen valt. En als dat niet lukt, zul je het straks wel zien aan een blauw oog in mijn gezicht.’
‘Echt niet! Het lijkt me niet dat Hugo zoiets doet.’
‘Nee. Zo is hij niet. Mag ik je nog een vraag stellen?’ Ben keek op en zag de jongen naast hem knikken. ‘Die wond op je wang. Hoe kom je daaraan?’
‘Het is mijn keuze om niet te antwoorden op jouw vraag. Zegt niets over jou, of je vraag, maar alles over mij.’ Even was het te dichtbij gekomen.
‘Prima. Ga ik naar Hugo.’
‘Succes!’ Sjeng keek Ben na die met lome tred de kamer uitliep. Bijna bij de deur aangekomen, ging die open en kwam Cas binnen.
‘Goedemorgen, Ben!’ Cas keek er niet van op dat er geen groet terugkwam. Hij kende zijn neef en diens stemming in de ochtend. Eerst ging hij bij Sjeng aan tafel zitten. ‘Goedemorgen, Sjeng! Hoe gaat het?’
‘Met mij wel aardig. Goed geslapen in elk geval. Wel problemen bij het opstaan. Vanwege de spierpijn overal kon ik niet zelfstandig overeind komen, maar Hugo heeft me prima geholpen en later ook nog brood voor me gesmeerd.’
‘En daarna weer naar boven gestampt, zo hoorde ik.’
‘Ja.’
‘Iets tussen die twee?’
‘Lijkt er wel op.’
‘Pubers.’
‘Jongvolwassenen,’ meende Sjeng te moeten corrigeren.
‘Je hebt gelijk. Volwassenen in dop. Het is een leerproces en daarbij vallen nou eenmaal spaanders. Nietwaar?’
‘Juist.’
‘Oké. Mijn ontbijt,’ en daarmee stond hij op en liep naar het aanrecht. ‘Hier staat nog een boterham.’
‘Die is nog bedoeld voor mij. Wil je hem straks meenemen?’