Dit verhaal is niet gebaseerd op feiten. Elke overeenkomst met gebeurtenissen, personen, plaatsen en tijden berust dan ook op toeval.
©Lucky Eye, december 2020
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de houder van het auteursrecht.
*
Woensdag 23 december
*
Op de provinciale weg nam Cas Geijsbers langzaam gas terug. Hij wist waar hij moest zijn, voordat zijn navigatieapparatuur hem waarschuwde dat hij rechtsaf moest slaan. Hij woonde alweer jaren in het zuiden van de provincie waar hij geboren en getogen was en kende, uit zijn herinneringen van vroeger en door de lange wandeltochten die hij nu in zijn vrije tijd graag maakte, de omgeving van Maastricht erg goed. Zorgvuldig werd er door hem gekeken of er niemand op het fietspad reed en pas toen stuurde hij de bijna geheel zwarte Mercedes de korte oprit naar het hek op. Hij liet het raam aan zijn kant naar beneden gaan en drukte op de knop van de intercom. Een blikken stem vroeg waarvoor hij kwam.
‘Cas Geijsbers GHI voor mevrouw Beerenbroeck,’ meldde hij zich.
Het “GHI” waren de eerste letters van zijn achternaam en die van de twee partners met wie hij dit bedrijf op had gezet. Een bedrijf gericht op het vervoer van personen, maar niet een gewoon taxibedrijf.
‘Rijdt u maar door naar het koetshuis, meneer Geijsbers!’ kreeg hij ten antwoord.
Hij zag hoe achter het eerste hek dat uit twee delen bestond een ander hek weg begon te schuiven. Toen dat gebeurd was, zwaaiden de twee gedeelten van het voorste hek langzaam, maar uitnodigend open. Hij wachtte tot dat proces helemaal voltooid was. Ze kregen hem niet zover dat hij door haastig te zijn de peperdure auto’s van hun wagenpark zou beschadigen. Daarom was hij ook heel bewust op tijd weggegaan, ermee rekening houdend dat er onderweg van alles kon gebeuren. Bovendien kende hij de voorkeur van zijn passagier, omdat hij haar vaker gereden had. Het landgoed van de familie Beerenbroeck was prima aangelegd. Vanaf de weg en het hek keek je tegen alleen maar bomen en struiken aan. Pas na twee bochten (de eerste naar links en de tweede naar rechts) had je zicht op het gehele terrein. ‘Wauw!’ liet Cas bewonderend horen. Ook in dit jaargetijde zag het er prachtig uit. Zelf had hij hier absoluut het geld niet voor. Bovendien zou hij zoiets ook niet willen. Niet praktisch. En verder wist hij dat het niet allemaal rozengeur en maneschijn was als je een dergelijk groot landgoed moest onderhouden. Mevrouw Beerenbroeck mocht graag praten in de auto. Ze had volgens haar man een slecht geheugen – reden waarom je haar niet alleen naar het station moest brengen, maar er ook voor moest zorgen dat zij in de juiste trein stapte en daar bleef zitten tot de trein vertrok – maar ze wist wel de totaalbedragen van de facturen voor van alles en nog wat op te lepelen. Het was niet zijn taak om daar echt op te reageren. Wel sloeg hij dat soort dingen op en was dan altijd blij dat hij in een gewoon huis woonde. Voor het koetshuis stopte hij. Meneer Beerenbroeck stond daar op hem te wachten.
‘Goedemiddag, Cas, de koffers staan nog binnen.’
‘Goedemiddag, meneer Beerenbroeck, heel goed dat u die nog binnen heeft staan. Het is af en toe flink slecht weer.’
‘Ja. Het volgende schip met zure appelen is alweer onderweg,’ reageerde de oude man en wees naar de lucht. ‘Een witte kerst zit er niet in dit jaar. Jammer eigenlijk wel!’
‘Helemaal met u eens, meneer. Waar gaat uw vrouw dit keer naar toe, als ik vragen mag?’
‘Ze gaat naar Haarlem. Vandaag heen en op eerste kerstdag weer terug. Ik heb voor u opschreven welke trein ze moet nemen en op welk perron die staat.’
‘Bedankt. Die informatie mag u ook gerust laten opzoeken door onze telefonistes hoor.’
‘Niet nodig, Cas. Ik hou ervan dat soort dingen zelf op te zoeken. Zo blijf ik scherp en bij de tijd.’
‘Verstandig, meneer Beerenbroeck! Ik zal de koffers halen.’
‘Kom we moeten weg!’ meldde mevrouw Beerenbroeck zich kordaat, toen Cas net de koffers van het koetshuis naar de auto bracht. Ze was gekleed in echt ouderwetse reiskleding: een tweed mantelpakje met bijpassend hoedje met een veer erop en stevige stappers aan haar voeten. Ze kuste haar echtgenoot, waarna ze samen naar de auto liepen. Cas was te laat om het portier voor haar te openen, maar wist dat dat hem niet kwalijk genomen zou worden. Nadat hij achter het stuur plaats genomen had, kreeg hij van haar positie – schuin achter hem op de achterbank – zijn instructies: ‘Rijden maar, chauffeur. Niet over de snelweg en rustig aan, want als u te snel rijdt kan ik onderweg niets zien.’
‘Ja, mevrouw. Zoals u wilt.’ Hij kende zijn pappenheimers. Wist wat de meeste klanten van hem verwachtten. Logisch ook, want persoonlijke aanpak stond hoog in het vaandel bij GHI. Op kantoor werden de wensen van de klanten in een database bijgehouden. Natuurlijk verschilde het wel eens van opdracht tot opdracht, maar iemand als mevrouw Beerenbroeck was aardig voorspelbaar. Op de provinciale weg begon ze te praten.
‘Ik ga een paar daagjes naar mijn zus in Haarlem. Zij haalt me van het station in Amsterdam.’
Dat klopte, zo wist Cas. Enigszins in elk geval. Want via GHI had haar echtgenoot geregeld dat zijn schoonzus via een soortgelijk bedrijf helemaal tot op het perron begeleid werd, zodat het zeker was dat beide dames op leeftijd elkaar zouden treffen. ‘Altijd leuk om de familie weer te zien, lijkt me. Is uw zus jonger of ouder dan u, als ik vragen mag.’
‘Vragen staat vrij, jongeman. Meer familie dan mijn zus is er helaas niet meer. Vroeger waren we met vijf en daarbij kwamen dan natuurlijk de aangetrouwden. Maar nu zijn wij beiden, en mijn man natuurlijk, nog over. Mijn zus is drie jaar ouder dan ik ben.’
Natuurlijk had Cas niet naar haar leeftijd gevraagd. Zoiets moest je niet doen bij dames. Hij wist van haar man dat zij 86 was, en nu dus ook dat haar zus 89 moest zijn. Een behoorlijke leeftijd. Iets dat hij nog maar moest zien te halen.
‘STOP!’ klonk het ineens van achteren.
Cas scande de weg achter hem in zijn achteruitkijkspiegel, liet het gaspedaal los en stapte op de rem om vervolgens, nadat hij richting had aangegeven, de berm in te rijden.
‘Er viel een jongen daar van de muur!’ lichtte mevrouw Beerenbroeck haar noodkreet toe.
Cas opende het raam, keek naar buiten, maar zag niets. ‘Weet u het zeker, mevrouw?’
‘Echt wel! U moet uw ogen op de weg houden, maar ik hou ervan om om me heen te kijken!’
Overtuigend genoeg. Cas stapte uit, vergrendelde de deuren van de auto om te voorkomen dat zijn passagier hem na zou komen en stak de weg over. Hij liep terug in de richting van de plaats waar ongeveer de kreet van mevrouw Beerenbroeck had geklonken en zag toen inderdaad iemand in het gras bij een muur liggen. ‘Rustig blijven liggen!’ riep hij de gestalte toe, toen hij merkte dat die in beweging wilde komen. Snel haastte hij zich ernaar toe, maar niet tijdig genoeg, want de knaap zat al rechtop voordat hij bij hem was. ‘Gaat het?’ vroeg hij terwijl hij op zijn hurken bij hem ging zitten. Hij maakte oogcontact en keek daarbij meteen of hij kon ontdekken of de jongen veel pijn had. Het werd verkeerd uitgelegd, zo merkte hij even later.
‘Heterochromia iridum.’
‘Huh? Sorry hoor, maar ik begrijp je niet helemaal.’
‘Mijn ogen hebben een verschillende kleur. Zorgt er altijd voor dat mensen naar me staren, van me schrikken soms.’
‘Het was mij nog niet opgevallen, maar nu je het zegt. Ja. Bijzonder. En je noemde de Latijnse naam daarvoor?’
‘Ja.’
‘Maar dat doet er niet toe. Ik keek je goed aan in een poging in te schatten hoeveel pijn je hebt. Dat was alles eigenlijk.’
‘Oh. Het gaat wel.’ Hij maakte aanstalten om in de benen te komen.
Cas bood aan om te helpen, maar dat werd afgeslagen met een “Ik kan het alleen wel!”.
‘Nondedju!’, en dat gevolgd door nog een aantal herhalingen daarvan klonk het uit de mond van de jongen die het blonde, vrij lange haar met zijn linker hand van zijn voorhoofd veegde, toen hij op zijn knieën in het gras zat.
Dat “het gaat wel” trok Cas in twijfel, gezien de geslaakte schertsvloeken en het naar adem happen dat de jongen deed. Het leek erop alsof hij een enorme krachtsinspanning had geleverd. Opnieuw zag hij hoe de jongen in beweging kwam, vastberaden als hij blijkbaar was om in de benen te komen. Met nog een paar vloeken, waarvoor hij zijn excuses aanbood, lukte het. Cas kwam ook rechtop. Hij zag in het gezicht van de jongen ter hoogte van zijn jukbeen aan de linkerkant van zijn gezicht een flinke schaafwond zitten. Toen hij het geheel weer bekeek, had hij het idee dat de jongen bezig was de pijn te verbijten. ‘Viel je van die muur?’
‘Ja. Mijn vader heeft de code van het hek laatst veranderd en ik wist hem niet meer. Ben wel vaker over de muur geklommen, maar dit keer deed ik waarschijnlijk iets stoms en dus … ‘
‘Hoe viel je precies?’
‘Kwam op mijn rechterschouder terecht.’
‘Heb je daar de meeste pijn?’
‘Ja. Maar … bedankt voor uw hulp.’
‘Ik heb niets gedaan, weet je nog.’
‘Toch bedankt dat u gestopt bent, om … nou ja … om te kijken of alles goed was.’
‘En is alles goed?’
‘Ja, meneer. Heel zeker. Bedankt.’
‘Maar laat me dan in elk geval die schaafwond op je gezicht behandelen. Ik heb een EHBO-koffer in de auto.’ Hij zag hoe de jongen zijn hand naar de gehavende plek bracht.
‘Gaat wel weer over. Niets bijzonders.’
Uit ervaring met een andere puber – van ongeveer dezelfde leeftijd, zo schatte hij in – wist Cas dat nog een keer aandringen geen zin had. Bovendien voelden ze dan dat ze niet serieus genomen werden. En hij kon zich dat voorstellen. Na nog een bedankje begon de jongen langs de weg te lopen in de richting van het eerstvolgende dorp. Maar het was geen gezicht. Het leek erop alsof elke stap die hij zette hem pijn deed. Hem nakijkend, concludeerde Cas dat zijn rechterarm er raar bij hing, alsof …. Hij werd in zijn beschouwing gestoord door het getik tegen de ruit van mevrouw Beerenbroeck. Ze was achter de bestuurdersstoel gaan zitten. Snel rende hij naar de auto terug en opende van buitenaf het raam.
‘Die jongen moet naar het ziekenhuis, meneer! U kunt hem niet zo maar laten gaan!’
‘Mijn idee, mevrouw! Maar hij heeft mij verzekerd dat het goed met hem gaat.’
‘Laat u nakijken! U kunt toch ook wel zien dat dat niet zo is!’
Hoewel hij zijn passagier en haar echtgenoot heel goed kende, was hij professioneel genoeg om niet in de lach te schieten. Hij nam haar serieus, omdat ze helemaal gelijk had en daarom liep hij de jongen snel achterna, in de hoop hem toch te kunnen overtuigen dat een bezoek aan de spoedeisende hulp noodzakelijk was. Van enkele meters afstand riep hij hem, maar de knaap liep gewoon door. Dichterbij gekomen legde heel voorzichtig zijn hand op diens schouder aan de linkerkant.
‘Nondedju!’ Verschrikt draaide Sjeng zich om. De plotse beweging veroorzaakte een enorme pijnscheut en zorgde ervoor dat hij een kreet slaakte en dat liet volgen door: ‘Laat me met rust, nondedju! Ik heb gez… ‘
‘Ja!’ Cas was het zat en liet de jongen niet uitpraten. Heel bewust had hij hem onderbroken. ‘Maar ik ben het er niet mee eens.’ De blik in zijn ogen was ongetwijfeld fel, maar het maakte hem niet uit. Die knaap moest hoognodig naar de kapper, schoot het door zijn hoofd. Heel even was hij terug in het verleden: zijn eigen opstandige periode, waarin hij zijn haar ook heel erg lang had laten groeien. Een vervelende tijd. Altijd gedoe thuis, omdat … Hij schudde het van zich af. ‘Ik wil heel graag dat je met mij naar het ziekenhuis gaat. Ik weet dat je gezegd hebt dat het goed met je gaat, en uit ervaring met een andere,’ heel snel slikte hij het woord puber in, ‘jongvolwassene weet ik dat te vaak om bevestiging vragen averechts kan werken, maar ik weet ook dat jongvolwassenen heel verstandig kunnen zijn. En in dit geval is een bezoek aan de spoedeisende hulp verstandig. Je schouder rechts is waarschijnlijk uit de kom. Veel verstand ervan heb ik niet, maar het is duidelijk te zien. Ik ken iemand daar en volgens mij heeft zij dienst. Dus ik neem nu meteen contact met haar op.’ Om de jongen te overdonderen, voegde hij meteen de daad bij het woord en tikte het nummer van Trees aan. Vrijwel meteen werd er opgenomen.
‘Hé, leuk zeg! Een telefoontje van jou en dat op mijn werk!’
‘Ja. Ik heb een klusje voor jou.’
‘Toch niet iets met Hugo of Ben!’ riep Trees geschrokken uit.
‘Nee, rustig maar. Iets waar ik onderweg met een klant mee in aanraking kwam. De jongen is gevallen en heeft, voor zover ik kan beoordelen, zijn schouder uit de kom en een flinke schaafplek op zijn wang. Is het druk op dit moment?’
‘Nee. Niet echt. We zitten rustig koffie te drinken dus … ‘
‘Dan kom ik eraan.’
‘Is goed. Meld je bij de balie van de SEH en vraag maar naar mij. Zorg ik voor de rest.’
‘Bedankt!’
‘Graag gedaan, Cas!’
‘Oké,’ zo richtte hij zich tot de jongen, ‘geregeld zoals je misschien wel hebt begrepen. Loop je mee?’
Nog steeds was er twijfel bij Sjeng. Maar die arm voelde inderdaad raar aan. Elke stap had hem pijn gedaan. ‘De spoedeisende hulp is toch bij het UMC+ aan de Debyelaan?’
‘Ja.’
‘Dan is het goed, maar ik blijf er niet!’
‘Als ze daar van mening zijn dat je moet blijven, dan is het beter dat je dat wel doet.’
‘Geen denken aan! Echt niet!’
‘Laat je eerst gewoon onderzoeken, man!’
‘Mee eens. Maar meer niet! Beloofd?’
‘Ik zal kijken wat ik voor je kan doen. Mijn uiterste best voor je doen, maar … als het niet lukt, dan ligt het niet aan mij.’ Het was Cas duidelijk dat hij gewogen werd. Er werd gekeken of hij te peilen was, bekeken of hij te vertrouwen was. Iets toevoegen wilde hij niet meer. Dit moest voldoende zijn.
‘Oké.’
‘Kom, voorzichtig met oversteken.’ De auto’s reden hier hard. Veel sneller dan toegestaan was. Pas bij het dorp iets verderop remden ze af en dan nog niet altijd tot de aangegeven vijftig kilometer. Mevrouw Beerenbroeck zat nog steeds op haar nieuwe plaats. Daarom ging hij de jongen voor naar de rechter achterportier en opende deze voor hem en kreeg een bedankje. Hij keek toe hoe de jongen moeizaam instapte.
‘De EHBO-kist, chauffeur!’
‘Maa… ‘
‘Nee! Eerst die schaafwond desinfecteren! Hoe is dat zo gekomen, jongen?’
‘Ik viel van die muur, mevrouw. Denk dat ik daarbij met mijn wang op de grond kwam.’
Cas haalde de EHBO-doos uit de kofferbak en nam deze mee naar mevrouw Beerenbroeck. Zij instrueerde hem wat zij nodig had en hij reikte het haar aan. Hij keek toe hoe zij de wond behandelde en ineens kreeg hij het idee dat er iets niet helemaal klopte. Rechts was de schouder uit de kom. Dat kon komen door die val. Maar … dan kon hij toch niet tegelijkertijd zijn wang links beschadigen?
‘Klaar, chauffeur! Deze jongen moet naar het ziekenhuis.’
‘Dat heb ik met hem afgesproken, mevrouw!’ Cas kreeg nog wat spullen van haar terug. Het meeste verdween in het afvalzakje en het flesje Sterilon deed hij terug in de verbanddoos.
‘Als u een collega oproept, dan laat ik me door hem of haar naar het station brengen, zodat u deze jongen kunt begeleiden.’
‘Maa… ‘
‘Niet tegensputteren! Het is belangrijk dat hij zo snel mogelijk … Hoe heet je jongen?’
‘Sjeng, mevrouw.’
‘Vernoemd naar je vader die net als jij officieel Johannes heet?’
‘Ja, mevrouw.’
‘Ik vind het mooi dat de echt Limburgse voornamen nog steeds gebruikt worden. Maar … waar was ik … ‘
‘U wilde dat ik met Sjeng naar het ziekenhuis zou gaan.’
‘Ja. Dat zei ik toch! Gaat u nou nog bellen of niet!’
‘U wilt met een collega van mij naar het station. Maar … dan zult u uw trein missen.’
‘Geen probleem. Er gaan twee rechtstreekse treinen in het uur naar Amsterdam Centraal. Ik ben dan wel oud, maar niet van gisteren!’
Sjeng moest lachen, maar ook dat deed pijn.
Mevrouw Beerenbroeck ging onverstoord verder. ‘Geen enkel probleem dat ik iets later aankom. Alleen mijn zus moet dat dan wel even weten.’
‘Daar zorgen wij voor, mevrouw.’
‘Prima en nu bellen!’
Cas pakte zijn telefoon opnieuw en nam contact op met het bedrijf. In het kort legde hij uit wat er moest gebeuren. Er bleek een andere chauffeur in de buurt te zijn. Er werd een ontmoeting afgesproken op de carpoolplek aan de snelweg.
‘U hebt niet gezegd dat mijn zus moet weten dat ik later kom,’ merkte mevrouw Beerenbroeck op, nadat ze had gezien dat Cas de verbinding had verbroken.
Cas legde het uit. Ten eerste had hij, voor hij ging bellen, niet geweten dat er een collega in de buurt was. Ten tweede, als mevrouw Beerenbroeck het goed vond dat zij over de snelweg werd vervoerd, was de kans groot dat zij toch nog op tijd op het station zouden aankomen. ‘En als dat niet lukt,’ zo besloot hij, ‘dan zal mijn collega uw zus op de hoogte stellen.’
‘Prima. Rijden maar, jongeman.’
Een glimlach brak nu dan toch door op zijn gezicht. Hij keek in de achteruitkijkspiegel en zag dat Sjeng naar hem keek. Ook hij had een glimlach op zijn gezicht. Heel even maar, toen was die pijnlijke blik weer terug. Cas draaide de auto en reed terug in de richting waar hij vandaan was gekomen. Ze reden langs het landgoed van de familie Beerenbroeck.
‘Daar woon ik,’ wees mevrouw Beerenbroeck Sjeng aan.
‘Ik ken het, mevrouw. Ik speelde er vroeger vaak in het bos met jongens uit de buurt. De opzichter vond het goed.’
‘Ja. Geen probleem. Zolang alles maar veilig is.’
‘Daar zorgde hij voor, mevrouw.”
‘Hoe kwam het dat je viel, Sjeng?’ vroeg mevrouw Beerenbroeck.
Sjeng vertelde hetzelfde als hij eerder aan Cas had laten weten.
‘Moet een flinke smak geweest zijn.’
‘Ja. Was het ook.’
‘Ik heb het idee dat je arm uit de kom is.’
‘Oh!’ Zij dacht het dus ook.
‘Kun je die arm goed bewegen?’
Sjeng probeerde het, maar verging meteen van de pijn. ‘Nee dus!’
Ze rommelde wat in haar handtas en haalde een strip met tabletten tevoorschijn. ‘Het is paracetamol. Neem er maar twee meteen.’ Ze zag dat er getwijfeld werd. ‘Tegen de pijn, jongen, die moet je zien te onderdrukken.’ Ze reikte hem de strip aan, maar besefte toen dat het hem niet zou lukken om met één hand de pillen eruit te drukken en daarom deed zij het voor hem.
‘Ik heb een probleem met het slikken van pillen, mevrouw?’ kwam Sjeng toen hij het formaat van de pillen zag.
‘Bedoel je dat je ze niet wilt innemen? Of dat je er allergisch voor bent?’
‘Nee, dat niet. Ik … ‘
‘Ahh! Het slikken gaat niet goed. Heb ik ook. Geen probleem. Deze hoef je niet te slikken, je kunt ze kauwen.’
‘Gelukkig. Die heb ik thuis ook.’ Wel van een ander merk, want hij had ze niet zo snel herkend.
‘Ze zijn veel duurder dan gewone paracetamol, maar voor mij en ook voor jou dus een uitkomst. Hier in je mond en kauwen maar. De smaak is aardig. Dit is bosbes of zo. Beter dan die met bananensmaak. Maar dat is een oordeel.’
Sjeng moest lachen. De pillen smaakten inderdaad goed.
Mevrouw Beerenbroeck was geschrokken, maar had weten te verbergen dat Sjeng het zou zien. Net voordat de jongen zijn linkerhand had omgedraaid, zodat zij de paracetamol daar op kon leggen, had ze gezien dat zijn pols en het onderste gedeelte van zijn onderarm enorm blauw waren. Dit moest ze Cas, ze wist heus de voor- en achternaam van haar chauffeur wel, laten weten. Nogmaals opende ze haar handtas en daarin haar portemonnee. Ze wilde voor deze jongen zorgen. Ook pakte ze een pen en een klein kaartje. ‘Hier, jongen, aanpakken!’ fluisterde ze, ‘Je hand dichtknijpen en niemand vertellen!’
Sjeng zag dat het geld was. ‘Maa… dat kan ik niet aannemen, mevrouw!’
‘Niet? Maar het zit al in je hand hoor en ik wil het niet terug! Er zit ook een kaartje bij met mijn adres en telefoonnummer erop. Mocht je ooit contact op willen nemen, dan kun je dat doen. Ik hoor graag van je hoe alles is afgelopen.’
Sjeng keek op. “Alles”. Hij had het goed gehoord. Had zij er een idee van dat … veel meer tijd om na te denken had hij niet. De chauffeur draaide de carpoolplaats op. De andere auto van het bedrijf, ook zonder logo, bleek er al te staan en de chauffeurs gingen meteen met elkaar in conclaaf. De koffers van mevrouw Beerenbroeck werden uit de kofferbak gehaald en overgebracht naar de andere auto. Toen vroeg Cas … zo heette hij toch? … of mevrouw Beerenbroek zover was.
‘Ik wel hoor! Het beste, Sjeng! Ik hoop dat alles snel beter met je zal gaan. Tot ziens!’
‘Tot ziens, mevrouw, en bedankt!’ Sjeng zag hoe Cas op haar verzoek, meer een commando eigenlijk, zijn arm aan haar aanbood en zo liepen ze gearmd naar de andere auto toe. Weer had ze dat “alles” gebruikt. De andere chauffeur opende de achterdeur aan de rechterkant van zijn auto voor haar en zij nam plaats. Even spraken Cas en de ander nog met elkaar. Vervolgens sprak hij nog met iemand via de telefoon. Toen Cas even later zijn portier opende en hem vroeg of hij voorin wilde zitten, reageerde Sjeng met: ‘Mag dat bij een taxi?’
‘Ik ben nu buiten dienst. Dit is meer een privéklusje. Maar … misschien is het beter dat je gewoon rustig blijft zitten.’
‘Ja, denk ik ook. Beter inderdaad. Het in de auto stappen was al moeilijk genoeg.’ Zijn arm bewegen alleen al deed pijn. En de pillen van mevrouw Beerenbroeck begonnen net hun werk te doen.
‘Een mooi mens, mevrouw Beerenbroeck, vind je niet?’
‘Ja.’ Hij keek naar zijn goed dichtgeknepen linkerhand. Straks moest hij het toch aan Cas laten zien. Hij kon er niet mee in zijn hand blijven zitten. ‘Heel direct, lijkt me,’ ging hij verder.
‘Ik ga op m’n plek zitten,’ meldde Cas, ‘maar je mag gerust met me praten, dat leidt me niet af van dat wat ik moet doen. We gaan!’ Het korte onderonsje met mevrouw Beerenbroeck had ervoor gezorgd dat hij Sjeng nog beter had opgenomen. Dat wat zij had gezien, had hij nog niet kunnen vaststellen. Hij had het echter wel meteen doorgegeven aan Trees. Op zijn plaats gezeten, startte hij de auto en reed weg. De andere wagen was reeds vertrokken. ‘Mevrouw Beerenbroeck,’ zo opende hij het gesprek met Sjeng, ‘mag heel graag praten. Heeft altijd wel iets te vertellen. En die vergeetachtigheid van haar valt volgens mij reuze mee.’
‘Die opmerking … hoe ging hij ook alweer … over oud maar toch niet van gisteren zijn, vond ik heel mooi.’
‘Echt heel scherp inderdaad! We gaan zo mijn collega inhalen. Kijk daar rijdt hij, iets voor ons.’
Sjeng keek naar voren en zag daar inderdaad de andere wagen rijden. ‘Maar … moest die zich niet haasten vanwege die trein?’
‘Als je haar aan boord hebt, voert zij het commando, jongen! Haar toestemming om over de snelweg te gaan, was al een hele stap vooruit. Maar … harder dan negentig zal hij echt niet mogen rijden. Als je wilt kun je nog even zwaaien naar mevrouw Beerenbroek. Ik denk dat zij het op prijs zou stellen.’
Snel legde Sjeng het geld en het briefje op de achterbank. Hij zag hoe zij naar hen zwaaide en zwaaide terug.