20 december 2021

Breng Licht In Het Donker – 16

De rust was weergekeerd. De oma’s zaten achter een advocaatje, Trees had een glas wijn in haar hand, Hugo en Cas een flesje bier en de twee jongsten hielden het bij cola. Toen de kus was beëindigd – volgens Hugo had die veel te lang geduurd – waren de drankjes gehaald zodat er geproost kon worden, nootjes, pinda’s en chips op tafel gezet . En nu … was het bijkomen geblazen. Was er iemand moe? Nee, nog steeds niet. De bijzondere gebeurtenissen hadden ervoor gezorgd dat iedereen nog volop wakker was.

‘En dan is het nu mijn beurt,’ begon Cas. ‘Zo voelt het in elk geval voor mij, en dat is goed. Af en toe … misschien veel te vaak en op onmogelijke momenten, zoals zo-even, heb ik het even over mijn moeder. Die opmerkingen zijn meestal wrang van toon. Niemand van jullie weet precies wat er jaren geleden allemaal is gebeurd, waarom ik zo’n tijd uit Nederland weg ben geweest. Weinig mensen weten daarvan. Tijd om dat eens toe te lichten. Zeker omdat we familie van elkaar zijn. Nu … nadat ik van Trees een aanzoek en een ring, een prachtige ring, heb gekregen helemaal. En voor je naasten heb je geen geheimen.’ Hij nam een slok, keek de kring rond en liet zijn blik even over een ieder heen gaan. Het juiste moment. Hij zette zijn flesje weg. ‘Mijn vader was een hardwerkende timmerman die veel van zijn vak hield. In mijn huis … moet ik nu ons huis zeggen?’

‘Nee,’ was Trees van mening. ‘We zijn nog niet getrouwd, Cas, dus het huis is nog van jou alleen.’

‘Oké. Maakt eigenlijk ook niet uit. In ons thuis … klinkt dat beter?’

‘Zeg! Schiet nou eens op, man!’

‘Ja, Hugo, ik ga al verder! Veel meubels van mij zijn door mijn vader gemaakt en dat was voornamelijk handwerk. Ik was blij dat ze er waren toen ik mijn eerste huis en later het huidige moest inrichten. Mijn moeder wilde dat mijn vader vooruit zou komen in het leven. Maar … hijzelf niet. Zijn vak was goed genoeg voor hem. Hij deed ooit een cursus Engels op aanraden … nou ja … onder dwang van haar en hij voelde zich die weken doodongelukkig. Het was niets voor hem. Zelf deed mijn moeder niets. Nee … dat is niet juist. Ze deed heel veel: parochiewerk, roddelen met de andere vrouwen in het dorp en natuurlijk het huishouden. Dat vooruit komen in het leven ging alleen voor mannen op. Heel ouderwets gedacht dus. Zo was ze: conservatief. Ik was als kind al behoorlijk dwars. Op de lagere school – zo heette dat toen – had ik al naam en faam. Maar … net zoals Trees het eerder zei over dat etiket van haar pleegfamilie, het was lang niet altijd terecht. Sommige gasten bij mij op school maakten er zelfs misbruik van. Zij haalden rotzooi uit en wij, twee andere jongens en ik, kregen de schuld. De pastoor speelde gelukkig voor mij vaak een bemiddelende rol. Hij zorgde ervoor dat de dorpsagent goed onderzocht of het echt onze schuld was, voor hij met straf aan kwam zetten. Een mooie man! Die er ook voor zorgde dat ik niet naar de seminarie gestuurd werd.’

‘Wat is dat?’

‘Een opleiding voor geestelijken,’ legde Ben aan Hugo uit. ‘In de katholieke kerk meestal in de vorm van een internaat.”

‘Mijn moeder wilde dat voor mij. Ze zag dat als een prachtige kans op carrière voor haar jongste. De oudste die zou wel goed terechtkomen. Die had alles om vooruit – weer dat stomme woord – te komen in het leven, maar … voor mij zag ze dat niet. Dus …hup afschuiven op de kerk. In tranen bezwoer ze de pastoor – informatie die ik van mijn vader gekregen heb – dat ze al voordat er sprake was van een tweede zwangerschap het kind toegezegd had aan God.’

‘Was Oma Geijsbers zo vroom?’ wilde Ben weten.

‘Weet het niet. Misschien zag ze ook gewoon voor zich dat ik zou mislukken. Dat ik voor galg en raad opgroeide.’

‘Ze had wel haar hele kamer volstaan met heiligenbeeldjes. Ze wist de namen, de datum waar ze bij hoorden en de eigenschappen.’

‘Net zoals mijn vriendin,’ sloot Truu aan, ‘met haar beschermengelen, waarover ik je vertelde, Trees!’

‘Ja. Beschermengelen lijken wel wat op de heiligen,’ was Cas van mening. Te pas en te onpas worden ze aangeroepen. Ze zouden bescherming bieden, maar … waarom niet aan iedereen? Ik weet nog een reportage op tv over een grote terroristische aanslag in Indonesië. Een Australische vader sprak zijn dank uit naar de beschermengel van zijn dochter, want zij had het overleefd. Er waren heel veel doden te betreuren. Hadden die geen beschermengel?’ Hij viel stil.

‘Ga alsjeblieft verder, Cas,’ probeerde Trees hem weer aan het praten te krijgen, nadat het een tijdlang stil was gebleven.

‘Ja. Sorry voor de onderbreking. Dat soort dingen … zegt me gewoon helemaal niets. En ik kan er enorm kwaad over worden. Moet ik niet doen. Heeft geen zin. Maar toch … gebeurt het vaak. Waar was ik … ‘ Even haalde hij dingen terug in zijn hoofd. ‘Mijn moeder wilde van mij dus een pastoor of priester maken. Ze besprak het met de dorpspastoor, maar die wilde er niets van weten. Zelfs niet na de woorden van mijn moeder dat ze het God had toegezegd. Zijn woorden waren iets in de trant van “Dat wil je God toch niet aandoen! Die jongen! Totaal niet geschikt!” Enerzijds best krenkend natuurlijk voor mij, maar aan de andere kant bereikte hij wel wat ik wilde. En dus ging ik gewoon naar de grote stad, naar een gewone school. De dorpse achtergrond was geen probleem. Maastricht was een stad die groeide en veel leerlingen uit de wijde omgeving aantrok. Ik deed het redelijk goed, maar haalde niet het niveau van mijn broer Ger – de vader van Ben. Mijn moeder maakte altijd en eeuwig onderscheid tussen hem en mij. Trok altijd partij voor hem. Hij was heel duidelijk haar lievelingetje. Sommige kinderen verzetten zich daar tegen, maar Ger niet. Die vond het maar wat prachtig. Maakte er gebruik van. Net als de anderen op school die kattenkwaad uithaalden en wisten dat ik vaker een berisping daarvoor had gehad. Zo deed hij dat soms ook. Als we met ons rapport thuiskwamen, dan bladerde mijn moeder terug in het boekje van Ger en vergelijk mijn lijst met die van hem. Hij was twee jaar ouder. En ja … hij had altijd betere cijfers dan ik. Zo ging het met alles. Ik telde niet echt mee. Mijn vader betrok me wel overal bij en leende mij een luisterend oor. Als ik problemen had met mijn moeder – en dat was ontzettend vaak – dan ging ik naar zijn schuur om met hem te praten. Hij werkte meestal gewoon door, maar ik wist dat hij luisterde. Als ik uitgepraat was, dan pas ging hij bij me zitten en kwam met een wijsheid. Vaak draaide het om hetzelfde. Iets als … je kunt mensen niet maken zoals je wilt, jungske.’ Hij keek naar Sjeng en Truu. ‘Ook hij noemde me altijd zo. Mijn broer niet. Die noemde hij bij zijn roepnaam of hij zei “jongen” tegen hem. Kwam ook omdat mijn moeder het dialect in huis wilde uitbannen. Wij moesten vooruit komen en dan had je weinig aan het dialect. Mijn vader sprak dialect met mij en ik verstond het prima. Nog steeds. Verschilt natuurlijk wel uit welk gedeelte van Limburg iemand komt, maar … er zijn vaak toch wel overeenkomsten.’ Hij keek even de kring rond. ‘Op het voortgezet onderwijs stond ik in het begin bekend als een rebel. Vaak dwars. Van mijn moeder moest ik elke zes weken naar de kapper, maar dat deed ik niet. Het geld gebruikte ik voor iets anders. Ik had baantjes. Verdiende geld en gaf het net zo hard weer uit op vrijdag- en zaterdagavond in de kroeg. Ik rookte en dronk op jonge leeftijd veel te veel. Maar … er kwam een kentering.’ Hij keek naar Sjeng. Had het idee dat, wat hij nu wilde vertellen best eens moeilijk voor hem zou kunnen zijn en bracht dat ook onder woorden.

‘Het geeft niet,’ zo zei de jongen. ‘Jij moet jouw verhaal kunnen vertellen net zoals ik dat gedaan heb en de anderen ook. Zonder dingen achter te houden.’

‘Dank je, Sjeng. Jouw mening is belangrijk voor mij wat dit betreft.’ Hij zuchtte een paar keer diep. Die herinnering was altijd pijnlijk. Hij verstopte hem meestal zo diep mogelijk, maar nu zou hij het bewust naar boven halen. ‘Op een gegeven moment was mijn moeder haar portemonnee kwijt en meteen kreeg ik de schuld. Natuurlijk. Was ik wel gewend. Zij, mijn broer en ik zoeken. Het werd gevonden, zonder inhoud, op mijn slaapkamer. Ik weet niet meer precies wat ze heeft gepakt daar op mijn slaapkamer, het moet iets zijn dat er heeft gelegen, maar voor ik ook maar iets door had, begon ze op me in te slaan. Ger schrok hevig, probeerde haar bij mij weg te halen, maar dat lukte niet. Euhh … vergeten te vertellen. Mijn moeder was niet een kleintje. Ze was een … zoek naar de naam daarvoor …

‘Bedoel je een struise vrouw?’ kwam Truu hem tegemoet.

‘Ja. Dat is het. Zwaargebouwd, stevig, groot. En daarom lukte het mijn broer dus niet. Hij rende naar de werkplaats van mijn vader en die heeft haar bij mij weg gekregen. Hij droeg me naar zijn auto en reed naar de stad, naar het ziekenhuis.’ Hij zuchtte diep en veegde opkomende tranen weg. ‘Ze heeft er nadien nooit over gepraat. Bleef wel van me af. Maar … ging onverdroten verder met haar onderscheid maken tussen mijn broer en mij. Ik deugde nergens voor. Waar mogelijk raakte ze me met haar scherpe tong. Eén keer merkte ze zelfs op: “Had ik je toen maar dood geslagen!” En dat is dan je moeder.’

‘Wauw! Vreselijk, Cas!’ uitte Hugo zijn medeleven, die gevolgd werden door opmerkingen van de anderen.

‘Ja, het was vreselijk. En … er is meer. Meer hetzelfde als met jou, Sjeng. Toen Trees je vroeg naar al die blauwe plekken bij jou, zei je dat je van de trap was gevallen. Dat was ook de lezing die over dit voorval van mij werd opgehangen. De waarheid werd toegedekt. Mijn vader had die avond vreselijke ruzie met mijn moeder. Hij was in de regel de rust zelve, maar toen niet. Hij kwam op voor mij. Er werd echter nooit meer over gesproken.’

‘Maar … die portemonnee,’ begon Ben, ‘hoe kwam die nou op jouw kamer?’

Cas beet op zijn onderlip. Liever wilde hij het niet vertellen. Hij keek zijn neef niet aan. Staarde naar de neuzen van zijn schoenen.

‘Je mag het gerust vertellen, Cas. Ik denk dat ik weet hoe het zit.’

‘Dat is knap! Ik snap er namelijk helemaal niets van!’ gaf Hugo te kennen.

‘Ik zal het vertellen, maar … begrijp me goed … het is niet bedoeld om … jou en … je weet wat ik bedoel.’ Het moest voor de anderen ongetwijfeld vaag zijn, maar niet voor Ben. Hij zag hem knikken en hoorde dat hij het begreep. ‘Het was mijn broer. Een dik jaar later vertelde hij me dat hij het had gedaan. Niet uit zichzelf, maar door bemiddeling – de biecht – bij onze pastoor. Die had hem niet weggestuurd met zoveel weesgegroetjes of zo … maar hem opgedragen eerlijk te zijn naar mij toe. Net als anderen gebruik hadden gemaakt van mijn eerdere, tussen aanhalingstekens, misdrijven, had hij dat ook gedaan.’

‘Nondedju! Nondedju!’

‘Godverdomme!

Ben voelde zich verward. Hij had het aan voelen komen, maar … snapte er helemaal niets van. ‘Maar … hoe kan het dan … dat jij, als hij hier is zo gewoon met hem omgaat. Je laat nooit blijken dat er zoiets vreselijks tussen jullie heeft plaatsgevonden.’

‘Hij is niet degene die het mij heeft aangedaan, Ben. Niet hij heeft me in elkaar geslagen.’

‘Tja … zo lust ik er nog wel één!’ knalde Hugo eruit. ‘Hij was wel de aanleiding! Hij had die portemonnee weggepakt, de inhoud eruit gehaald en vervolgens het lege ding op jouw kamer gelegd. Dan … ‘

‘Nee! Opnieuw terug naar jou, Sjeng, als je het goed vindt.’

‘Ja. Want ik begrijp welke kant je op wilt. Mag ik?’

Cas vond het prima dat de uitleg van Sjeng zou komen.

‘Ik had het idee, Ben weersprak dat in de tuin en later Suus ook hier in de kamer, dat het mijn schuld was dat mijn vader me in elkaar had geslagen. Ik had woorden gezegd die ik beter niet had kunnen zeggen. Het was mijn schuld. Zo voelde het voor mij. Ben wist me dat al grotendeels uit het hoofd te praten en later deed Suus dat nog een keer. Niemand sprak haar woorden tegen hier. Met andere woorden: het was niet mijn schuld. Het was zijn schuld, dat hij de controle verloor en mij … je weet wel. Hij was de volwassene, hij had beter moeten weten, hij had nooit geweld tegen mij mogen gebruiken. Met de broer van Cas is het dan precies hetzelfde. Natuurlijk had hij die portemonnee … was niet goed … maar zij gebruikte het geweld.’

‘Ja. Dat bedoel ik dus. Bedankt, Sjeng.’

‘Hoe oud was je toen, Cas?’ vroeg Truu.

‘Hij zat in de tweede klas van de havo bij mij. Hij was ineens een paar weken niet op school.’

‘Ik was nog dertien. Net in de tweede,’ zei Cas met een zucht. ‘Twee weken bleef ik thuis. Nog een keer terug naar het ziekenhuis voor nacontrole. Herstelde goed. Maar kan me ontzettend goed voorstellen hoeveel last jij er nu van hebt, Sjeng. Maar het wordt beter. Elke dag een beetje beter.’

Sjeng glimlachte naar hem. De band die hij eerder in het ziekenhuis al met Cas had gevoeld, merkte hij nu nog veel beter op. Een vreselijke overeenkomst die zorgde voor verbondenheid.

‘Er werd nooit meer over gepraat, met uitzondering dan dat mijn broer het eerlijk aan mij vertelde.’

‘Ik heb het niet gehoord, of het is niet verteld, maar was er een aanleiding voor hem?’ vroeg Suus.

‘Een stuk jaloezie. Mijn moeder wilde niet dat hij een baantje had. Hij moest al zijn tijd besteden aan het leren. Hij moest goed, beter, best, perfect worden. En dus … omdat hij geen baantje had, had hij minder geld te besteden dan dat ik dat had. Hij had zijn zakgeld, maar … dat was niet veel. We waren niet rijk thuis. Hij zag dat ik dingen kon doen, met het geld dat ik verdiende en dat stak.’ Hij pakte zijn flesje bier en nam een slok. ‘Verder. Mijn vader liet een telefoon aanleggen in zijn werkplaats. Mijn moeder vond het verkwisting. Hij discussieerde er niet over met haar. Hij en ik praatten nog vaker dan eerder met elkaar en op een gegeven moment zei hij tegen mij: “Jungske, ik weet dat je niet lang thuis zult blijven. Op een dag is het genoeg voor jou. Dan ga je de wijde wereld in. Ik heb voor jou een bankrekening geopend en daar geld opgezet. Elke week stort ik er iets bij. Dat wat ik kan missen.” Ik schoot vol. Klemde me aan hem vast en bezwoer hem dat ik nooit weg zou gaan. Hij duwde me iets van hem af en keek me diep in mijn ogen. “Je weet wel beter, jungske!” En ja … dat wist ik. Die mishandeling was voor mij het breekpunt. Ik wilde niet thuisblijven en hij had dat heel goed aangevoeld. Hij liet me beloven dat ik altijd contact zou blijven houden met hem. Speciaal daarom had hij die telefoon laten aanleggen. En … dat heb ik gedaan. Zodra ik van plan was ergens een aantal dagen of langer te blijven, belde ik hem op en gaf hem een telefoonnummer door, zodat hij ook met mij kon bellen. Als ik weer verder ging, vertelde ik hem dat ook. Altijd als ik weer belde, hoorde ik de blijheid in zijn stem. De avond dat ik wegging was mijn moeder bezig met iets in de kerk. Ik ging naar mijn broer en liet hem mij beloven dat als er iets met Pa zou gebeuren hij mij zou bellen. Ik gaf hem aan waar mijn telefoonnummer lag: de bovenste la rechts in het bureau in de werkplaats. Dat had ik ook met mijn vader afgesproken. Toen ging ik weg. Mijn vader reed me naar Luik. Daar had hij een eerste logeeradres voor mij geregeld. Hij had gedaan wat hij kon voor mij. Toen eind jaren negentig de mobiele telefoons op de markt verschenen, kocht ik er meteen een. Geen gedoe meer met veranderende telefoonnummers voor mijn vader. We konden elkaar altijd bereiken en deden dat ontzettend vaak. Toen hij ernstig ziek, longkanker, in het ziekenhuis werd opgenomen, belde Ger me. Ik kwam terug. Was die laatste dagen bij hem. Zorgde ervoor mijn moeder niet te treffen. Werd daar handig in. In de nacht dat ik overleed waren Ger en ik bij hem.’ Hij brak. De tranen stroomden hem over zijn wangen.

Trees trok hem tegen zich aan, bood troost, maar hield het zelf ook niet droog.

‘Hij was een goede vader,’ bracht Cas snikkend uit. Hij droogde zijn tranen en keek om zich heen. Het was een slagveld: iedereen was aan het huilen. Nooit zijn bedoeling geweest, maar het was goed. Een teken dat ze met elkaar verbonden waren. ‘De uitvaartdienst kon ik niet meemaken. Toen zij me zag, ging ze door het lint. Hysterisch was ze. Ik ben weggegaan. Ger belde me ook toen zij slecht was. Toen ging ik niet terug. Ik bleef waar ik was. Ger sloeg alle spullen van hen beiden op. Jaren later kwam ik wel terug en dat om me definitief weer in dit kleine, o zo mooie land te vestigen. Pas toen hebben we de boedel verdeeld. Ik ontmoette de vrouw van mijn broer, ik ontmoette Ben. Beiden had ik heel even gezien toen ik terug was voor mijn vader. Je was nog heel klein, Ben. En nu … heb ik alles wel gehad, volgens mij.’

‘Ik heb een foto gezien van de dag dat mijn moeder haar diploma kreeg. Jij staat daar niet op.’

‘Klopt. Ik ben weggegaan nadat ik mijn laatste examen had gemaakt. Heb die diploma-uitreiking niet afgewacht. Mijn diploma gekregen van Ger, die hem had bewaard voor me, toen ik weer definitief terug was.’ Hij zuchtte. ‘Er zijn nog heel veel dingen die ik vergeten ben te vertellen. Na dat voorval met mijn moeder, veranderde ik. Werd stiller. Niet meer zo rebels. Was graag op mezelf. Hielp anderen als ik kon, maar was niet op de voorgrond. Stopte met roken en drinken, ging niet meer uit met vrienden. Al het geld dat ik verdiende zou ik nodig hebben. Die verandering heb jij ongetwijfeld herkend, Trees.’

‘Ja. Het was duidelijk. Toen je na die twee weken weer op school kwam, was je ineens anders.’

‘Nog één ding ter afsluiting. Ik ben een zwerver geweest. En nog steeds … voelt dat zo voor mij. Ik … ik heb moeite om me ergens te vestigen. Het voelt voor mij alsof ik nog steeds niet geland ben. Mijn eerste woning, een flat, verliet ik toen ik bij Ben en Ger introk. Later kocht ik mijn eigen huis. Dat moet nodig opgeknapt worden, maar … ik begin er nooit aan. Het … nou ja … ik weet het niet.’

‘Je kunt niet alles uitleggen, wat er in je leven gebeurt,’ meende Suus. ‘Dingen gebeuren om ons heen en daar hebben wij totaal geen invloed op. We lopen ons pad, zonder dat wij ons doel kunnen bepalen. Dat doel … misschien komt het in zicht, en wellicht ook niet.’

‘Wijs, Suus. Heel wijs. Maar … het lopen op dat pad vind ik wel ontzettend fijn. Dat dat straks officieel samen met Trees gaat worden, is zo ontzettend mooi! En niet alleen met haar. Maar ook met jou Hugo, met jou Ben, met jou Sjeng, met jou Truu, met jou Suus. Een familie.’

Het klonk mooi, zo vond Sjeng. Maar hij had wel zijn twijfels. ‘Euhh … sorry hoor … maar … weet jij meer dan ik, Cas?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Heb jij informatie gekregen van Matthieu? Is er al iets bekend, iets geregeld?’

‘Nee. Nog niet. Woensdagavond heb ik hem gebeld. Alles in zijn handen gelegd.’

‘Maar waarom wil je dat weten, Sjeng?’

‘Nou … het voelt heel erg goed dat inclusieve van Cas, maar … ben ik daar werkelijk deel van?’

Even wist Cas niet wat hij moest zeggen. De twijfel die Sjeng voelde, begreep hij heel erg goed. ‘Een stemmetje … ergens in me … klinkt vaag, ik weet het … maar dat zegt me dat het goed gaat komen. Ook voor jou, Sjeng!’ Hij zag dat de jongen begon te huilen. Hij stond op en liep naar hem toe. ‘Kom, ga staan! Ik help je! Ik ga mijn armen om je heen slaan, omdat jij bij mij hoort. Dat was me al duidelijk toen ik met jou in het ziekenhuis was en jij die mevrouw aan de balie duidelijk maakte dat ik met jou naar binnen zou gaan. “Niemand anders,” zei je. Dus … sla ik mijn armen om je heen, omdat jij bij mij hoort. Als ik te hard knijp, moet je dat zeggen! Oké?’

Sjeng zou niets zeggen. Ook al zou Cas hem zowat platdrukken, hij zou niets zeggen. Alleen maar genieten van dat warme, intense gevoel van erbij horen.