Dit verhaal is niet gebaseerd op feiten. Elke overeenkomst met gebeurtenissen, personen, plaatsen en tijden berust dan ook op toeval.
©Lucky Eye, december 2018
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de houder van het auteursrecht.
*
Het allereerste wat mij opvalt op de ochtend van 25 december is dat het anders is. De lucht in mijn slaapkamer voelt anders aan. Het geluid van de wind, of beter gezegd, het ontbreken daarvan valt me op. Een aantal dagen lang had de wind keihard uit de poolstreek geblazen en die had naast veel kou ook heel veel sneeuw gebracht in de hoofdstad en de rest van het land. Gelukkig was het kerstvakantie en van een ontwrichting van de samenleving was dan ook geen sprake geweest. De scholen waren al dicht en heel veel werknemers hadden vrije dagen opgenomen zodat ze samen met hun kinderen thuis konden zijn.
Als ik mijn neus echt onder het dikke dekbed vandaan haal heb ik zelfs het idee dat het een stuk minder koud is dan de vorige dagen, maar … dat kan ook inbeelding zijn. Op mijn slaapkamer is het in de regel fris. Ik slaap als het enigszins kan met het raam open, de radiator van de centrale verwarming dichtgedraaid en van elektrische voorzieningen om mijn bed warm te houden maak ik geen gebruik. Alleen als het buiten meer dan vijf graden vriest draai ik de radiator iets open om te voorkomen dat er iets gaan knappen. Vraag me niet wat er kan gaan knappen want zo technisch ben ik niet.
Opstaan. Maar eigenlijk is er niet echt een aanleiding om uit mijn bed te stappen en dus kruip ik weer onder het dekbed in de hoop dat ik nog wat kan slapen. Maar – dat zul je altijd zien – juist op het moment dat er alle tijd is om nog weer wat in te dutten lukt dat niet. Bij mij niet in elk geval die morgen. Dat komt ook omdat het kerst is. Voor het eerst na twee jaar heb ik de afgelopen dagen weer iets van de kerstsfeer gevoeld in huis. Niet dat de plek vorig jaar en het jaar ervoor niet prachtig versierd was maar … ik had Olav zo vreselijk gemist. Olav was mijn vriend en twee jaar geleden was hij overleden. Een Noor in hart en nieren. En toch had ik hem voor het eerst ontmoet in Zweden. Mijn beroep brengt met zich mee dat ik een groot gedeelte van de wereld heb gezien. Na mijn opleiding aan de universiteit van Oxford – ik ben een Engelsman van geboorte – vond ik werk in de diplomatieke dienst. Eerst een paar jaar op het ministerie van buitenlandse zaken en daarna een aanstelling op de ambassade in Mexico. Ik was nog een broekie. Was nieuwsgierig en leergierig, en lette heel goed op mijn meer ervaren collega’s. Langzaamaan begon ik het vak te begrijpen. En net toen ik doorhad hoe het werkte, volgens mij, werd ik overgeplaatst naar Chili. Het voelde voor mij alsof ik helemaal opnieuw moest beginnen. En ook al die andere keren daarna dat ik overgeplaatst werd had ik datzelfde gevoel. Elke nieuwe standplaats betekende echter ook dat ik opklom in de hiërarchie totdat ik ambassadeur werd in Iran. Een moeilijke tijd. De betrekkingen tussen het Verenigd Koninkrijk en Iran waren niet altijd even goed, voornamelijk omdat wij vaak in het kielzog van de Verenigde Staten overal meenden te moeten optreden als de politieagent van de wereld. Maar … ik vond het vooral een uitdaging. Ik deed mijn uiterste best om gedurende de jaren dat ik daar stond er het allerbeste van te maken. En wonderwel lukte me dat ook nog. Vier jaar is meestal de periode dat je als ambassadeur van hare majesteit de Koningin ergens mag vertoeven. Dan is het inpakken, wegwezen en je inwerken op je nieuwe werkplek. Een regeling die er volgens mij voor bedoeld is dat je niet al te zeer geworteld raakt op de plek waar je staat.
Maar terug naar Olav en Zweden. Hij was daar voor zaken en de ontmoeting was geheel toevallig. Ik was een avondje uit met vrienden en hij was het zakendoen moe. De portier van het hotel waar hij verbleef had hem de uitgaansgelegenheid aangeraden, omdat er volgens hem goede muziek werd gedraaid. Op een gegeven ogenblik stonden we tegelijkertijd aan de bar om een drankje te halen en … er was meteen een vonk die oversloeg. Meteen iets van elkaar leuk vinden. Toen ik in zijn ogen keek, zag ik helder blauwe meren en hij zag – zoals ik later uit hem wist te krijgen – precies hetzelfde. Nou is hij, was hij, het type Viking: lichtblonde haren en blauwe ogen. Ik had die blauwe ogen ook, maar ze zijn volgens mij niet zo sprankelend als de zijne en mijn haarkleur is blond, maar niet zo licht als dat van hem. Een vonk. Iets wat ons naar elkaar toetrok en na een tijdje elkaar van wat afstand bekeken te hebben, stapte hij op me af en vroeg me of we samen wat konden praten op een rustig plekje. Ik vond het prima, nam afscheid van mijn vrienden en ging met hem verderop ergens zitten. Vanwege de muziek was het niet echt rustig, maar het was wel één op één. Hoe het precies allemaal verder ging is niet van belang eigenlijk. Het leidde er uiteindelijk toe dat we een relatie begonnen. Een moeilijke relatie, want hij woonde vlakbij Oslo en ik in Stockholm. Een afstand die te overbruggen was, maar … het was toch vaak dat we elkaar alleen in de weekenden zagen. Onze liefde – want dat was het – was echter sterk genoeg. Maar … het gedonder in de glazen begon toen ik door een oude mentor van mij gevraagd werd om Stockholm te verruilen voor een hoge post op het ministerie van buitenlandse zaken. Ik had natuurlijk kunnen weigeren, maar ik was mijn oude leraar een gunst verschuldigd en vond het moeilijk om het voorstel af te slaan. Olav vond ook dat ik moest gaan en stelde voor dat hij met me mee zou gaan. Zijn voorstel verbaasde me enorm. Hij was namelijk een echt familiemens en hoewel zijn familie klein was, waren ze wel heel hecht met elkaar. Hij had een broer, een schoonzus (die hij altijd benoemde als zijn zus) en hun beide kinderen: een zoon en een dochter. Olav en zijn broer leken als twee druppels water op elkaar, maar ze waren geen tweeling. Twee jaar verschilden ze van elkaar, maar toen ik aan Olan voorgesteld werd, keek ik echt van verbazing van de een naar de ander. Ik had het idee dat er een grap met me werd uitgehaald en de familie vond het enorm leuk om mijn verbazing te zien. Ze lagen in een deuk. Maar … het verbaasde me dus dat Olav besloten had om met me mee te gaan. Nou bleek het niet zo zeer een plotseling besluit te zijn. Olav en Olan waren twee handen op één buik. En al heel snel nadat Olav mij had voorgesteld aan zijn kleine familie had zijn broer hem erop gewezen dat ik niet voor eeuwig in Zweden zou blijven. Dat het in mijn beroep vanzelfsprekend was dat ik ooit ergens anders gestationeerd zou worden. Olav had hem geantwoord dat daar nog geen sprake van was, maar zijn broer was vasthoudend geweest en had hem aangespoord er alvast over na te gaan denken. Dat had hij gedaan. De twee waren close. Olan de oudste en Olav de jongste. De oudste de doener, de jongste de denker. Maar in dit geval was het dus anders geweest. Maar Olav had wel geluisterd naar zijn broer en toen het dus zover was, binnen mijn vier jaar trouwens, was hij bereid om met me mee te gaan.
Werken in de nieuwe liberale regering werd geen succes. Ik was de rechterhand van de minister en op zich was het een vreselijk goede baan. Zorgen om Olav hoefde ik me niet te maken, want hij had het vreselijk goed naar zijn zin. Hij had zijn zakelijke belangen – handel in Scandinavië en de Baltische Staten – verkocht en startte iets nieuws op in Engeland. Het ging hem allemaal heel gemakkelijk af, zo leek het me toe. Waar hij al snel zijn draai vond was dat voor mij veel lastiger. Het leek alsof ik te lang weggeweest was uit mijn vaderland. En toch … toch voelde ik me in het buitenland altijd op en top een Engelsman. Maar … terug in Engeland … in London … in het centrum van de politiek … voelde ik me ontheemd. Toen mijn minister na twee jaar en drie maanden in de problemen kwam en zijn portefeuille moest inleveren, vond ik het geen enkel probleem om ook op te stappen. Zo maakte ik bovendien de weg vrij voor een nieuw bewindspersoon die zijn of haar eigen staf kon bemensen. Binnen de kortste keren zat ik in New Delhi. Daar hadden ze vanwege langdurige ziekte van de ambassadeur een plaatsvervanger nodig voor onbepaalde tijd. Ik vond het leuk om als een soort van crisismanager op te treden. Vier maanden later was ik weer in London en een maand later vulde ik een leemte op in Brazilië. Olav bleef bij die korte betrekkingen steeds in Engeland. We ontmoetten elkaar regelmatig ergens op de wereld. De liefde tussen Olav en mij was sterk genoeg, maar op een gegeven moment begreep en voelde ik dat Olav Noorwegen begon te missen. Hij vloog vaak terug om bij zijn familie te zijn maar iedere keer dat hij terug was voelde hij meer en meer het gemis van die familie om hem heen.
Een vaste post had ik nog niet gekregen en toen de functie in Oslo vrij kwam en ik eventjes duimen aan het draaien was, reageerde ik meteen. Volgens velen om mij heen – diplomatieke collega’s laat ik maar zeggen – was het onder mijn niveau, maar om dat soort opmerkingen gaf en geef ik helemaal niets. Wellicht goed bedoeld advies, maar Oslo paste prima in mijn straatje. Ik kon voor het eerst in onze relatie volledig bij Olav zijn en wist zeker dat dat voor ons beiden een enorm stuk rust zou geven. En dat deed het ook.
Wij hielden van elkaar. Zagen elkaar elke dag. Doordeweeks woonden we op de eerste verdieping van de ambassade en in de weekenden en vakanties waren we in het huis van Olav buiten Oslo. Een heerlijke tijd. Een tijd die voor mij voor eeuwig had mogen duren. En … weg uit Oslo, weg van Olav wilde ik ook echt niet meer. Af en toe keek ik om me heen of ik iets anders zou gaan kunnen doen, maar mijn vak had iets bijzonders, iets speciaals, dat zomaar vertrekken voor mij onmogelijk maakte. Ik bleef zitten waar ik zat en zag het einde van mijn termijn steeds dichterbij komen. Gelukkig kwam er na die vier jaar geen bericht om ergens anders heen te gaan. Maar … uitstel zou geen afstel betekenen. Toen er in mijn zesde jaar het door mij inmiddels gevreesde bericht kwam, bewoog ik hemel en aarde om vertrek te voorkomen. Ik lobbyde bij collega’s, sprak met mensen op hoge plaatsen bij buitenlandse zaken en kreeg het voor elkaar om te mogen blijven. Er was echter wel één voorwaarde: ik moest beschikbaar zijn om net zoals ik in het verleden gedaan had af en toe voor korte tijd ergens in te vallen. Geen probleem. Een tijdje zonder Olav moest kunnen en bovendien zouden we elkaar net als eerder gedaan ergens halverwege regelmatig kunnen ontmoeten.
Olav vond het prachtig. Enerzijds voelde hij zich enorm bezwaard dat ik vanwege hem in Oslo bleef hangen, maar dat wees ik resoluut van de hand. Ik was niet alleen vanwege hem blijven hangen. Ik wilde het zelf ook. Ik had behoefte aan een echt thuis, en dat had ik voor het eerst in mijn leven gevonden. Volgens velen – en ze hadden gelijk – kwam je vroeger alleen maar voor de diplomatieke dienst in aanmerking als je een titel had. Die titel had ik al vanaf mijn vierde jaar. Mijn vader overleed toen en ik erfde zijn titel. Nou kon ik de verplichtingen die daarbij hoorden niet uitvoeren natuurlijk. Ik was nog maar een kleuter! Gelukkig was er een oom aan de kant van mijn vader die de taken op zich wilde nemen. Later toen ik ging studeren koos ik niet de vakken die horen bij die van een landeigenaar. Ik had totaal geen interesse om in de voetsporen van mijn voorvaders te treden. Het leverde af en toe flinke strijd op met mijn moeder. Zij wilde dat ik mijn vader zou opvolgen en ik absoluut niet. Mijn oom volgde onze twist op de voet. Logisch ook natuurlijk, want zijn toekomst zou er namelijk door bepaald worden. Nu vervulde hij in feite de functie van landheer. Zou ik mijn rechtmatige – en door mijn moeder zo graag gewilde – plaats innemen, dan zou hij hooguit als manager aan kunnen blijven. Ik sloot een deal met hem.
Ik was al vroeg op de hoogte van mijn seksuele voorkeur en voor mij was het duidelijk dat een vrouw en kinderen krijgen daarin geen rol zouden spelen. Ook niet voor de schijn. Want dat was wat mijn moeder me weken nadat ik uit de kast was gekomen voorstelde. “Als je dat dan moet zijn,” zo waren haar woorden, “doe dat dan. Maar zorg er wel voor dat je een erfgenaam verwekt. Doe het buiten je huwelijkse leven om. Mannen gaan wel vaker vreemd!” Maar … dat ging voor mij niet op. Ik wilde het niet. Af en toe praatte ik met mijn oom. Hij probeerde soms ook wat te bemiddelen tussen mijn moeder en mij, maar dat lukte lang niet altijd. Gewoon omdat wij beiden een standpunt hadden ingenomen en niet van plan waren daarvan af te wijken.
Op een gegeven moment kwam ik er heel toevallig achter dat hij en mijn moeder een relatie hadden. Niets mis mee. Mijn oom was al jarenlang weduwnaar en ook zij was vrij sinds het overlijden van mijn vader, al heel wat jaren terug. Ik sprak hem aan en deed hem een voorstel: als hij zou zorgen dat mijn moeder me met rust zou laten, dan zou zijn zoon na mijn overlijden de titel erven. Iets wat geen vanzelfsprekendheid was. Erfrecht van titels kan in Engeland van geval tot geval verschillen. Bij de een zijn vrouwen nog steeds uitgesloten, bij de ander niet, als er geen directe erfgenaam is vervalt soms een titel aan de Kroon, in het geval van mijn titel kon ik een erfgenaam aanwijzen. Mijn oom zag dat wel zitten en wat mij niet gelukt was, lukte hem gelukkig wel. Mijn moeder werd milder, begon in te zien dat ik anders was en verzoende zich met dat idee. En ik kan je vertellen dat onze band sindsdien veel beter is geworden.
Klaar met dit uitstapje en terug naar de werkelijkheid: Olav en het gemis van Olav. Toen het leek alsof ik alles voor elkaar had – een heerlijke relatie, een zo goed als definitieve standplaats in Noorwegen – toen sloeg het noodlot toe. Het was op een zondagochtend dat Olav met een lijkbleek gezicht uit de badkamer terug naar onze slaapkamer kwam. Hij stapte niet in bed maar bleef op de rand zitten. Dat zorgde ervoor dat ik meteen klaarwakker was. Olav hield ervan om juist op zondag lekker lang in bed te blijven liggen en uitgebreid seks met elkaar te hebben. En nu … nu bleef hij zitten op de rand van het bed. “Er is iets mis,” had hij gezegd. En ik, waarschijnlijk omdat ik nog niet helemaal goed wakker was, herhaalde zijn opmerking en plaatste er een vraagteken achter. “Ja! Iets mis!” klonk het kriegel. Mijn tweede vraag was duidelijker: “Wat bedoel je, Olav?” In plaats van een antwoord te krijgen, trok hij me mee naar de badkamer en daar in het toilet zag ik wat hij bedoelde. Meteen was ik gealarmeerd toen ik het bloed in de toiletpot zag. Meteen ook was ik in staat van paraatheid. Ik schoot in mijn kleren, zorgde ervoor dat Olav in de kleren kwam en binnen drie kwartier zaten we tegenover een internist. De maandagochtend erop was het darmonderzoek waarbij een stukje uit de darm werd weggenomen. In het nagesprek werd al vastgesteld dat er een tumor zat, maar er moesten nog meer onderzoeken gedaan worden en het was wachten op de uitslag van het weefselonderzoek. Het werd een vreselijke week.
Vaak hoor je dat mensen tot elkaar aangetrokken worden vanwege de verschillen tussen hen beiden. Dat gaat niet altijd op. Olav en ik waren wat karakter betreft aardig gelijk. Beiden waren we introvert, hielden we ervan om met een boek in een hoekje te gaan zitten en de wereld om ons heen te laten voor wat hij was. In die week werden we uit onze comfortzone getrokken. Niets terugtrekken. Niets lekker rustig lezen. We praatten en praatten en praatten. Elke minuut leek eraan op te gaan. Heel enkel leidde het tot heftige woordenwisselingen. Olav was vooral bezig met zijn afscheid en ik had het idee dat hij veel te grote stappen nam, dat hij zou moeten proberen om rustig de uitslagen van de onderzoeken af te wachten en dat zei ik hem ook. “Wat weet je nou precies?” En ik hoopte dat hij zou antwoorden dat er een tumor was geconstateerd en het daarbij zou laten. Maar hij had het sterke voorgevoel dat het echt mis zou zijn. En ik … ik was van ons beiden de meest naïeve op dat moment. Gewoon vanwege lijfsbehoud, zo denk ik erop terugkijkend. Ik had kunnen weten dat het gevoel van Olav juist was. Wat betreft gevoel en dingen inschatten had hij het bijna altijd bij het juiste eind. En toch … toch wilde ik dat niet zien toen.
De maandag erop gingen we met lood in de schoenen terug naar het ziekenhuis. Het was mis. Helemaal mis. De tumor was groot, er waren uitzaaiingen naar lever, longen, buikvlies en buikholte. Het enige dat nog gedaan kon worden was de zogenaamde palliatieve zorg die gericht was op het verlichten van klachten die zouden ontstaan. Genezing was niet mogelijk. Toen Olav vroeg hoeveel tijd hij nog had gaf de arts aan dat hij naar verwachting nog hooguit drie maanden had. Het werd veel en veel minder.
Olav had nooit eerder iets gemerkt. Darmkanker wordt niet voor niets vaak een sluipmoordenaar genoemd. Het hoofd in de schoot leggen deed hij echter niet. Iets wat ik wel deed. Ik droeg mijn werk over aan mijn tweede man, omdat ik de tijd die wij nog hadden samen wilde doorbrengen. Olav verklaarde me voor gek: “Wil je echt al die tijd met me doorbrengen? Dat hebben we nog nooit gedaan! Denk je niet dat je gek van mij zal worden?” Onzin, zo vond ik. Maar hij had helemaal gelijk. Het werkte niet. Na een week ging ik toch andere dingen doen. Niet mijn werk. Dat zag ik even niet zitten. Toen Olav na twee weken zijn zakelijke dingen had afgerond, vroeg hij me toch of we samen zijn afscheid konden gaan inrichten. Ik was er blij om. Voelde me nuttig, terwijl ik me dat in de twee weken daarvoor niet had gevoeld.
We hadden alles gepland wat betreft het afscheid toen Olav ineens vreselijk veel pijn kreeg. Ik wist wie ik moest bellen en de huisarts kwam meteen. Ook hij wist wat hij moest doen. Hij spoot Olav morfine in en na een tijdje was te zien dat de pijn afnam. Olav glimlachte naar me en zei dat het beter ging, maar op dat moment was mijn gevoel beter en ik wist dat die drie maanden niet gehaald zouden worden. De huisarts moest vaker komen. Op het laatst zelfs meerdere keren op een dag. En op het feest van Lucia, 13 december, kwam Olav te overlijden. De arts was de eerste keer om zes uur ’s ochtends al gekomen en daarna om twaalf uur nog een keer. Toen hij halverwege de middag zijn derde injectie klaarmaakte gaf hij ons – Olan, Elske, Niklas en Ilvy waren er ook – aan dat inspuiting waarschijnlijk zou leiden tot zijn overlijden. We zaten allemaal heel dicht bij hem. Olan en ik zaten op onze knieën naast zijn bed en hielden een hand van hem vast. De anderen hadden hun hoofd tegen zijn borst gelegd en ongetwijfeld hebben zij gevoeld hoe zijn adem oppervlakkiger werd en uiteindelijk stopte.
Het feest van Lucia, een feest van licht, is in de regel het begin van het kerstfeest, maar licht werd het na die dag voor mij niet. Ik viel in een donker gat en was blij dat Olav, ik en de anderen alles zo goed geregeld hadden. We konden ons houden aan het gezamenlijk opgestelde draaiboek. Een voor een werkten we de ons gestelde taken af. De afscheidsdienst werd enorm goed bezocht. Hoewel Olav, net als ik, introvert was werd hij door heel veel mensen enorm gewaardeerd. Uit de vele korte toespraakjes kwam steeds weer naar voren dat hij een goed luisteraar was en een bijzondere vriend. Een vriend die ik voor altijd zou moeten missen.
Overlijden op een feestdag heeft iets naars. Elk jaar als dat feest zich weer aandient, komt het weer naar boven. Extra naar boven. Het is niet zoiets als overlijden op 3 september. Overlijden op het Feest van Lucia is anders. Het kerstfeest erna beleefden we met z’n vijven anders dan in andere jaren. Natuurlijk was het huis waar ik met Olav woonde versierd, daar had zijn familie voor gezorgd. Ze zorgden ervoor dat ik geen moment alleen was. Ze woonden bij mij in. En dat was iets dat Olav zo geregeld had. Hij had me op het hart gedrukt om niet alleen te zijn en zijn familie die opdracht meegegeven.
Dat was wijs van hem. Hij liet mij als nalatenschap een familie na. Een familie waar ik volledig deelgenoot van was. Iets dat ik van huis uit niet kende. Als ik terugkijk op mijn jeugd was het altijd koud en kil. Heeft waarschijnlijk ook te maken met dat grote, tochtige, voorvaderlijke landhuis. Mijn moeder was niet erg moederlijk. Ze liet de zorg voor mij grotendeels over aan kindermeisjes en later gouvernantes. Zijzelf hield zich volop bezig met allerlei goede doelen en zat overal in het bestuur.
Drie maanden lang woonden Olan, Elske en ik bij elkaar. Toen probeerde ik me weer op mijn werk te richten. Het mislukte. Ik raakte in een dip en ging op aanraden van mijn naasten naar een psycholoog. Zij hielp me enorm. Waar ik allerlei vooroordelen had over psychologen, haalde zij ze een voor een onderuit. Ze nam zichzelf, en haar beroep, ook niet zo serieus. “Ik kan proberen je te helpen, maar je zult het allemaal zelf moeten doen!” was een uitspraak van haar en in eerste instantie had ik het idee dat ik daar dus helemaal niets mee opschoot, want ik kon het niet alleen, dat mocht duidelijk zijn. Ik leerde in die tijd beter naar haar te luisteren.
En met de tijd heelde de wond die geslagen was. Ik stelde mezelf geen grote doelen en toen ik in september weer aan het werk ging, was dat niet in mijn eigen functie. Ik hielp op vele fronten en oefende zo om weer te werken en het isolement – dat goed gevoeld had – achter me te laten. Half november had ik mijn kracht hervonden en ging ik weer dat doen waarvoor ik betaald werd. Het voelde goed. Ik voelde me goed. Op 13 december herdachten we Olav in familiekring. Ook dat was goed. Samen lachten we en samen hadden we verdriet. Ik begon mijn jaarlijkse Kersttoespraak te schrijven die ik op tweede kerstdag zou voorlezen op de informele bijeenkomst op de ambassade voor buurtbewoners, personeelsleden en eventuele collega’s: een traditie die ver voor mijn tijd was ontstaan. Staande voor de aanwezigen kwam ik niet verder dan de aanhef. Emoties die door mijn hoofd spookten zorgden ervoor dat de zorgvuldig gekozen en ingestudeerde woorden niet over mijn lippen kwamen. Ik gaf de A4’tjes aan mijn plaatsvervanger die naast me stond en verliet zonder me te verontschuldigen de hal van de ambassade. Meteen na de klapdeuren werd ik opgevangen door mijn familie en afgevoerd naar mijn vertrekken op de eerste verdieping. Er waren geen tranen bij mij. Alleen maar dat vreselijke gevoel dat ik dingen niet meer in woorden kon vervatten. Het leek alsof ik met stomheid was geslagen. Ik wilde alleen zijn, maar goddank liet mijn familie dat niet toe. Er kwam geen woord over mijn lippen. Ook niet naar hen toe. Ik voelde alleen maar hun liefde om mij heen en hun niet aflatende zorg voor mij.
Tijdens die stille uren bleef het in mijn hoofd spoken. Olav had me in die laatste weken steeds voorgehouden dat ik niet alleen moest blijven, me erop gewezen dat ik daartoe niet de persoon was. “Sommige mensen kunnen dat,” had hij gezegd, “maar jij absoluut niet.” En … ja … hij had gelijk. Ik ben, ondanks dat ik heel introvert kan zijn en me daar vreselijk goed bij voel, een mensen-mens. Ik kan enorm genieten van mensen om mij heen. En ook in de wereld die helemaal van mij alleen is, vind ik het fijn als er iemand voor mij alleen is. Olav had die rol jarenlang gespeeld en staande voor mijn publiek om mijn kersttoespraak te gaan houden had ik ineens gevoeld dat ik er helemaal alleen voor stond. Dat ik niemand had.
Niet waar natuurlijk. Ik had mijn familie. En die zorgde ervoor dat ik eerst de tijd kreeg om te herstellen, maar op de dag na kerst spoorden ze mij aan om te praten. En dat was goed. Heel goed. Hortend en stotend en met tranen in de ogen bracht ik onder woorden wat mij overvallen had. De tranen stroomden vrijelijk daarna. Het was een ontlading, iets wat ik nodig had. Ze waren er voor mij en dat voelde enorm goed. “En nu?” was toen mijn vraag aan hen geweest.
Hun antwoord was duidelijk. Overhaast niets. Laat dingen op je af komen. Kijk wat er gebeurt. En ja … dat heb ik vanaf dat moment gedaan. Maar ik wist ook wat ik wel en niet wilde. Ik hoefde geen relatie die alleen maar bestond uit seks. Ik wilde geen one-night-stands. Als iemand de plaats naast mij zou gaan invullen, zou dat moeten zijn omdat er sprake was van liefde. Eeuwige liefde, en dat … dat klonk, gezien het overlijden van Olav een jaar eerder, dan weer heel wrang.