“Is het iets ergs, waar Jem mee zit?” vroeg Henri nadat ze al een flinke bres geslagen hadden in de afwas.
“Ik denk het wel. Ik kon aan tafel merken dat hem iets dwarszat.”
“Ja. Ik ook. Zijn gezicht betrok ineens op een gegeven moment.”
“Ja. Dat merkte ik ook op.”
“Weet je wat het is?”
“Nee. We bespreken heel veel samen maar dit heeft hij voor zich gehouden.”
“Denk je dat het iets met drugs is of zo of met de politie?”
“Nee. Dat denk ik niet. Ik kan me niet voorstellen dat het zoiets is. Misschien iets met school. Of iets anders. Ik weet het gewoon niet.”
Een tijdje richtten Henri en Jacob zich op hun taak totdat de jongen de stilte verbrak met de vraag: “Is het niet raar om in het huis van je ouders te zijn nadat ze zijn overleden?” Want ook dat had Henri aan tafel vernomen.
Jacob moest even nadenken. Even voor zichzelf bepalen hoe het voor hem voelde want hij had er eigenlijk nooit zo over nagedacht. Toen ze waren overleden hadden Tinie en hij het huis samen geërfd en ook samen besloten om het niet te verkopen. Zij had met Jem in Maastricht gewoond toen en Jacob had voorgesteld dat zij er met Jem zou gaan wonen. Een voorstel dat goed gevallen was want zij was de grote stad meer dan zat. “Nee, het is niet vreemd voor mij. Het voelt juist heel erg goed. Tinie en ik hebben hier altijd een prachtig thuis gehad. Onze ouders waren schatten van mensen. Natuurlijk was er wel eens iets maar we hebben van hen geleerd om daar ook altijd over te praten.”
“Heeft Tinie dat zorgzame ook geërfd?”
“Ja. Van onze moeder. Zij zorgde voor het huis, de dingen in het dorp die gedaan moesten worden en voor ons. Ze stond midden in het leven maar … ze had ook haar moeilijke momenten.” Jacob viel stil.
Henri wist even niet wat te moeten doen. Jacob stond daar met de droogdoek waarin hij een glas had en leek te zijn bevroren. Vreemd. Alsof hij er gewoon helemaal niet was. Niet hier, niet op deze plaats in elk geval. Voorzichtig legde Henri een hand op de onderarm van Jacob. “Ben je er nog?”
“Ja.” Jacob schrok op. “Sorry. Ik was even in het verleden. Ik vertelde je over mijn moeder. Haar moeilijke momenten. Ze … ze kon heel depressief zijn. Dan zag ze alles somber in. Was ze bang voor het leven, voor de wereld, voor de gevaren die op ons loerden volgens haar. En … ik heb dat van haar meegekregen in de genen.”
“Jij?”
“Het klinkt misschien onwaarschijnlijk maar het is wel zo. Kom, zo praten tijdens de afwas is niets. Laten we koffie zetten en in de huiskamer verder praten. De afwas laten we gewoon staan.”
“Brengen we Jem en Tinie dan ook koffie?”
“Goed idee.”
Toen Jacob tien minuten later met de koffie de woonkamer binnenkwam, nadat hij zijn zus en neef van koffie had voorzien, zag hij Henri bij de kerstboom staan. “Vind je hem mooi?”
“Ja. Hij is prachtig. Zo’n boom zou ik ook graag gehad willen hebben. Dit is een boom die met Tinie en Jem is meegegroeid. Zijn knutselwerkjes van de eerste jaren van de basisschool hangen er in en ook een aantal dingen die Tinie zelf gemaakt heeft volgens mij.”
“Ja, ze is heel creatief. Verder nog dingen die ze gekregen hebben van anderen.”
“Zoiets zegt iets over de mensen van wie de kerstboom is. Bij mij thuis zeggen die twee bomen helemaal niets. Ze ruiken niet eens!”
“Ga je zitten, dan vertel ik verder.”
Henri ging zitten en zag hoe Jacob de mokken op tafel neer zette. Toen Jacob dan ook ging zitten, begon hij weer te praten.
“Toen ik klein was, was er nog niets aan de hand. Op de basisschool begonnen de problemen. Ik kon de drukte om me heen slecht verwerken en dat resulteerde erin dat ik heel chaotisch werd. Heel druk. Begon te stotteren ook. Eerst dachten ze aan ADHD maar dat bleek het toch niet te zijn want ik reageerde heel slecht op ritalin dat ze uitprobeerden op me. Was het wel ADHD dan had dat positief effect moeten hebben en dat had het niet. Het enige dat er gebeurde was dat ik mijn eetlust verloor en dat ik kilo’s afviel en dat was niet de bedoeling natuurlijk.”
“Nee, kan ik me voorstellen.”
“Wat er wel aan de hand was, daar werd verder niet naar gekeken. Dat kwam pas later. In mijn tienertijd voelde ik me af en toe vreselijk down. Depressief. Ik kon soms helemaal nergens van genieten. Niets vond ik interessant. Het voelde voor mij alsof ik alleen maar verplichtingen had. En … op een gegeven moment zag ik het niet meer zitten en deed ik een zelfmoordpoging.”
Henri schrok zich rot. “Echt?”
“Ja. Niet echt een onderwerp voor gesprek op kerstavond en als je wilt dat ik stop dan stop ik.”
“Nee. Ga alsjeblieft verder. Ik heb er zelf naar gevraagd tenslotte.”
“Ja. Maar ik kan me ook voorstellen dat je niet op zo’n soort verhaal zit te wachten.”
“Het voordeel is dat ik weet dat het je niet gelukt is,” zei Henri terwijl hij naar Jacob glimlachte.
“Ik deed iets verkeerd, inderdaad. Het lukte niet. Ze vonden me en ik werd wakker in het ziekenhuis. Daar bleef ik een tijdje. Toen ik naar huis mocht, ging ik in therapie. Niet omdat dat moest maar omdat ik dat zelf wilde. Aan mijn bed in het ziekenhuis kwam er regelmatig een psycholoog en met haar kon ik goed praten. Er ontstond een vertrouwensband tussen ons beiden. En zij wilde me graag verder begeleiden. Dat gebeurde en dankzij haar kwam ik er bovenop. Bovendien liet zij allerlei tests uitvoeren en daaruit kwam naar voren dat er iets mis is met de aanmaak van neurotransmitters in mijn hoofd. Weet je wat dat zijn?”
“Ja. Ik ken de werking globaal.”
“Ik had er toen nog nooit van gehoord. Vond het verbazingwekkend dat zoiets kleins zulke grote gevolgen kan hebben. Ik kreeg medicijnen voorgeschreven. De eerste weken waren rampzalig. Veel bijwerkingen. Gewoon ziek ervan. Daarna knapte ik langzaamaan weer op en … voor mij wonder boven wonder … het zwartgallige in mijn leven leek te zijn verdwenen.”
“Dat moet heel bijzonder gevoeld hebben.”
“Ja. Dat kun je wel zeggen. Bijkomend voordeel was dat mijn moeder zich toen ook liet onderzoeken op aanraden van mijn psycholoog en bij haar bleek precies hetzelfde aan de hand te zijn.”
“Dus inderdaad een kwestie van erfelijke aanleg.”
“Ja. Bij haar kwam de positieve ommekeer langzamer. Het duurde langer maar uiteindelijk kwam het toch.”
“Goed zeg!”
“Ja. Ik kan je zeggen dat we er allemaal heel blij mee waren.”
“En die medicijnen moet je nu nog steeds gebruiken, neem ik aan.”
“Ja. Ik kan niet zonder. Elke dag drie pilletjes en die moet ik niet vergeten want anders gaat het mis.”
“Merk je dat meteen?”
Jacob dacht weer terug aan die middag. De kerstborrel. En hij wist ook hoe het kwam dat hij tussen de middag vergeten was om zijn pil in te nemen. Hij had er een hekel aan om zijn pillen in te nemen met mensen om zich heen. Dan kreeg je alleen maar vragen en dat wilde hij niet. Niemand had er iets mee nodig. Een stuk schaamte? Ja, dat was het nog steeds. Voor het middageten in de kantine was hij eerst naar het toilet gegaan en het was zijn bedoeling geweest om zijn pil bij de wasbak in te nemen met wat water. Een van de leden van zijn team had tegelijkertijd met hem bij de wasbak gestaan en daarom had hij zijn pil niet ingenomen. Ze waren aan de praat geraakt en … daarna was hij glad vergeten zijn medicatie alsnog in te nemen. “Ja. Elke pil is belangrijk.” Zonder schroom vertelde hij Henri over die middag en het effect van het niet innemen van zijn medicijnen.
“Dat is heel heftig, man!” Henri zag Jacob knikken. “Wordt je daar niet angstig van?”
“Nee. Ik weet dat het er is. En dat ik me moet houden aan de regels voor het innemen van die pillen. Ik heb ermee leren leven.”
Henri overdacht die laatste woorden en begreep dat Jacob geen andere keuze had. Wilde hij leven dan moest hij die pillen nemen. Deed hij dat niet dan zouden angst, wanhoop en de overhand krijgen en het uiteindelijk winnen in de vorm van de dood.
“En jij. Vertel me eens wat over jezelf, als je wilt.”
“Wat wil je horen?”
“Dat wat jij kwijt wilt.”
“Hmmm. Lastig.”
“Het hoeft niet. Het is een vraag en je mag ervoor kiezen niets te zeggen.”
“Na zoveel openhartigheid van jouw kant?”
Gelegenheid voor Jacob om te antwoorden was er niet want de deur van de woonkamer ging open en Jem kwam binnen gevolgd door zijn moeder. Het moest een heftig gesprek geweest zijn, zo merkte Jacob op, want op beider gezicht waren de sporen van tranen nog duidelijk zichtbaar. Beiden hadden ze een poging gedaan die weg te werken maar aan zijn aandacht ontsnapte het niet. “Alles goed?” vroeg hij hen.
“Ja,” antwoordde Tinie. “Alles is goed. We hebben goed gepraat samen.
Jacob richtte zijn blik op Jem.
“Ja, Oom Jacob, alles is goed. Ma kan het niet beter verwoorden. Ik ben een sufferd af en toe.”
“Nee,” corrigeerde Tinie haar zoon, “je bent nog lerende in het leven en dan is het vaak moeilijk om dingen in te schatten. Je handelde vanuit goede bedoelingen maar vergat dat jezelf er ook toe doet.” Tinie zag de moeilijke blik die Jacob op haar wierp. “Ik leg het je later allemaal uit.” Meteen voelde ze ook dat dit er op leek alsof ze Henri buiten wilde sluiten. “Niet dat wij het jou niet willen vertellen, Henri, maar … eerst moet alles even op z’n plaats vallen voor mij. Kun je me nog volgen? Ik ben soms zo moeilijk met woorden.”
“Ik begrijp het helemaal,” volgde de snelle reactie van Henri. Hij snapte heel goed dat sommige dingen privé waren en dat hij daar niets mee te maken had. Maar … aan de andere kant was er ook die idioot open houding van Jacob die zondermeer zijn hele doopceel lichtte voor hem. Nou ja … niet over nadenken.
“Nog koffie?” vroeg Tinie.
Even later zaten ze allen achter een nieuwe mok met dampende koffie. Jacob nam het woord en zei dat hij Henri zo-even het een en ander had verteld over zijn eigen geschiedenis.
“Ik weet al niet meer wat nou precies de aanleiding was maar … ”
“Ons gesprek ging ineens heel diep,” vulde Henri aan. “En net voordat jullie binnenkwamen lag de bal voor mijn voeten. Jacob had mij gevraagd iets over mezelf te vertellen en jullie binnenkomst gaf me even wat tijd om erover na te denken.”
“Je bent tot niets verplicht, Henri!” verzekerde Tinie hem.
“Dat weet ik. Dat heeft Jacob me ook heel duidelijk gemaakt. Maar ik denk dat het goed is om wel eens over mezelf te praten. Ik krijg daartoe nooit de gelegenheid en het voelt hier voor mij heel erg goed aan.”
“Dank je,” nam Tinie het compliment dat haar familie gegeven was in ontvangst.
“Jullie,” Henri knikte naar Jacob en Jem, “zijn bij mij thuis binnen geweest toen ik even wat spullen ging halen van boven. Zouden jullie willen omschrijven wat je gezien hebt?”
De twee aangesprokenen keken elkaar even verbaasd aan. Toen nam Jem het woord. “Een prachtig mooi en groot huis.”
“Veel kamers. Moderne schilderijen aan de wanden. Dikke tapijten op een marmeren vloer,” vulde Jacob aan.
“Ja. En nu de sfeer alsjeblieft.”
Opnieuw zocht Jem de blik van zijn oom. Hij vond dit veel moeilijker om te beschrijven. Hij beet op zijn onderlip. Hoe zeg je zoiets zonder een ander voor het hoofd te stoten? Of … misschien deed hij dat juist wel niet als hij de waarheid zou zeggen. Misschien wilde Henri dat hij …
“Een eerlijk antwoord graag. Geen diplomatie of proberen mij te sparen.”
“Er was geen sfeer. Het voelde voor mij heel erg koud aan,” opende Jem zijn mond. “Ik voelde me er heel erg onbehaaglijk eigenlijk.”
“En waarom was er geen sfeer voor jou, Jem?”
“Het leek alsof … alsof … tja … als ik hier ben of bij Jacob thuis dan weet ik dat er mensen leven. Er ligt wat stof, er liggen tijdschriften of kranten ergens op een stapeltje,” hij wees op het kleine tafeltje dat naast zijn stoel stond. En dat … dat miste ik bij jou thuis. Alles … leek te spiegelen. Alles even netjes op orde. Nergens lag iets dat er niet hoorde. Alsof je in een modelwoning bent. Snap je?”
“Ja. En jij, Jacob?”
“Ik heb niets toe te voegen aan de prima beschrijving die Jem heeft gegeven. Voor mij voelde het precies hetzelfde.”
“En dat is dus mijn probleem. Daar zit ik dus mee.” Henri liet zijn hoofd even hangen. Hij keek naar zijn schoenen. “Ik kom niets te kort,” zei hij terwijl hij zijn toehoorders weer aankeek. “Ik heb kasten vol met kleren, dvd’s en cd’s in overvloed, een tv en een prima geluidsinstallatie op mijn kamer, een leuk banksaldo waarmee ik kan doen wat ik wil maar … ik mis dat er bij mij thuis geleefd wordt. Af en toe … baal ik als een stekker en … nou ja … dan ga ik door het lint. Ben ik het zo zat dat ik de laden uit mijn kasten trek, de inhoud er uit schudt, de rest van de kasten leegscheur en alles door mijn kamer mik alleen maar om te voelen dat ík in elk geval wel leef. Dat ík wel besta. Want … dat is soms wat ik me afvraag? Ben ik er wel? Of … of leef ik in een droom. Is het allemaal niet echt. En … ” Henri sprong op uit zijn stoel en rende naar de keuken om via de deur daar de tuin in te lopen.
“Laat hem maar even,” was Tinie van mening toen ze zag dat Jacob de jongen meteen achterna wilde gaan.
“Maar niet al te lang,” gaf Jem aan. “Hij heeft ons nodig, ma!”
“Ja, dat voel ik ook wel. Dat is heel duidelijk. Maar ook duidelijk is dat hij even klem zit. Dat hij even echt lucht nodig heeft. Ik had al het idee vanmiddag dat dit een heel bijzondere kerst zou worden maar … dat dit er allemaal achter weg zou komen … dat had ik nooit kunnen voorzien.”