“Kom schat. We moeten nu echt gaan.”
Ik draaide me, met de deurkruk al in mijn hand, om en zocht oogcontact. Sjors was stiller dan gewoonlijk. Begrijpelijk. Gisteren hadden we zijn beide ouders begraven. Zes dagen geleden stonden er ineens twee politieagenten op de stoep. Of ik Sjors Martens was. Ik was me kapot geschrokken. Nee, ik was niet Sjors Martens, maar zijn man, had ik me aan de agenten voorgesteld. Of ik hen misschien kon helpen. Want waarom stonden hier ineens twee agenten op de stoep die voor mijn man kwamen? Dat was toch geen goed teken… Ik had me er behoorlijk onrustig door gevoeld. En terecht, naar niet veel later bleek.
“Ik kom zo. Nog even naar de wc,” reageerde Sjors.
Ik zuchtte toen ik Sjors de wc deur achter zich dicht hoorde trekken. Sjors had het moeilijk. Ikzelf ook trouwens. Mijn schoonouders hadden Sjors pas op latere leeftijd gekregen en hij was enigst kind gebleven. Mijn ouders en mijn schoonouders scheelden bijna twintig jaar. En dat terwijl Sjors en ikzelf maar zeven jaar scheelden.
De band met mijn schoonouders was sterk geweest. Veel sterker dan de band die ik met mijn eigen ouders had. Ondanks dat mijn eigen ouders een heel stuk jonger waren dan die van Sjors, hadden zij er veel meer moeite mee dat ik met een man getrouwd was dan zijn ouders. Het werd getolereerd maar daar was dan ook alles mee gezegd. Sjors’ ouders daarentegen hadden me helemaal geaccepteerd. En dat voelde goed. Het compenseerde de kille houding van mijn eigen ouders een beetje.
En nu waren zijn ouders er ineens niet meer. Uit het leven weggerukt door een noodlottig ongeval, zoals het in de krant geschreven stond. Beide waren we geschokt door het slechte nieuws. Natuurlijk hadden we geweten dat er eens een dag zou komen dat we hen kwijt zouden raken. Mijn schoonmoeder was vorige maand net achtenzeventig geworden, mijn schoonvader was bijna tachtig geweest. Maar dit was zo onverwacht gekomen… We hadden niet eens de kans gehad afscheid te nemen. De laatste keer dat we ze in leven gezien hadden, was met moeders verjaardag geweest, nu drie weken geleden.
Ik hoorde Sjors doortrekken. Eindelijk, we konden gaan.
“Rij jij?”
Hij gooide zijn autosleutel naar me toe en wilde langs me heen naar buiten lopen.
“Hé! Kom eens hier jij…”
Ik greep zijn arm vast en trok hem naar me toe.
“Je ziet er moe uit jongen. Hou je het nog wel een beetje vol? We kunnen die afspraak ook afzeggen hoor.”
“Laten we nu maar gaan. Dan hebben we het tenminste achter de rug.”
Hij zuchtte verdrietig.
“Ze hebben een mooi leven gehad schat. En bijna tachtig is toch een hele leeftijd,” probeerde ik hem een beetje op te beuren.
“Weet ik wel…” Hij zuchtte opnieuw. “Maar ik had zo graag afscheid van ze willen nemen. Dit is zo…”
Hij onderdrukte zijn opkomende tranen. Ik trok hem tegen me aan. Wreef troostend over zijn rug.
“Ik weet het schat… Ik had ze ook graag nog een keer gesproken. Kom op jongen, we moeten er toch even doorheen. Het is gewoon niet anders.”
Ik liet hem los, pakte zijn hand vast en trok hem mee naar buiten.
“Meneer Martens, aangenaam kennis te maken.”
Meester A.C.H.J. de Bruijn, zoals zo fraai op het bordje naast de monumentale voordeur van de statige villa had gestaan, schudde Sjors de hand.
“Adriaan de Bruijn,” stelde hij zichzelf voor. Hij wendde zich tot mij. “Meneer de Groot, neem ik aan?” vroeg hij terwijl hij zijn hand nu naar mij uitstak.
“Inderdaad, Bas de Groot. Aangenaam.”
“Allereerst wil ik u beide mijn oprechte deelneming betuigen met het verlies van uw ouders,” begon hij.
“Dank u,” hoorde ik Sjors mompelen.
Ik pakte zijn hand vast en kneep er even bemoedigend in.
“Gaat u zitten. Mag ik u een kopje koffie aanbieden? Of thee?” vroeg hij vriendelijk.
We bedankten er beide voor.
“Kunt u ter zake komen?” vroeg Sjors vermoeid. “We hebben niet veel tijd.”
“Natuurlijk,” reageerde de notaris. “U zult zich wel afvragen waarom u door mij verzocht bent langs te komen.”
“Inderdaad ja,” reageerde Sjors. “Ik kan me niet bedenken waarom mijn ouders een notaris nodig zouden hebben gehad. Dus als u zo vriendelijk zou willen zijn…”
De man waarmee ik nu al veertien jaar mijn leven deelde, keek de notaris strak aan. Hij was duidelijk doodmoe. De afgelopen week was afmattend geweest. Nadat de agenten weer vertrokken waren, hadden we eerst een tijdje verslagen op de bank gezeten. Het drong nog niet eens goed tot ons door wat er eigenlijk gebeurd was. Ik probeerde te bevatten wat die agenten ons gezegd hadden. De auto van mijn schoonouders was op een onbewaakte spoorwegovergang door een aankomende trein geschept. Ze waren beide op slag dood geweest. En nu waren ze er gewoon niet meer… Sjors had alleen maar voor zich uit zitten staren. Af en toe bibberde hij. Ik had mijn arm om hem heen geslagen en toen was hij ineens in huilen uitgebarsten. En voor ik het me realiseerde jankten we ons als twee kleine kinderen de ogen uit onze kop.
Maar ja, we moesten door. Ik had me het eerst herpakt. En vanaf dat moment hadden we nauwelijks nog rust gehad. De dame van begrafenisverzekering was langs gekomen. Zij regelde. Wij hoefden alleen maar te zeggen wat we wilden. Kaarten uitzoeken, enveloppen schrijven, bloemen, muziek… Dat wilden we zelf doen. Logisch…
“Uw ouders hebben mij gevraagd een brief in bewaring te houden die voor u bedoeld is, meneer Martens. Zij hebben mij verzocht u die brief te overhandigen na hun overlijden.”
“Een brief? Hoezo? Waar gaat die over?”
Verbaasd keek Sjors de notaris aan.
“Ik ben niet op de hoogte van de inhoud, meneer Martens. Uw ouders zijn heel duidelijk geweest. De brief is uitsluitend voor u bestemd. Zij hebben mij verzocht u te vragen discreet met de inhoud van de brief om te gaan.”
“Dus ik mag het ook niet weten,” merkte ik aarzelend op.
“Dat heeft u goed begrepen meneer de Groot.”
Meester de Bruijn overhandigde de envelop die al die tijd voor hem op zijn bureau had gelegen aan Sjors.
“Leest u de brief thuis op uw gemak. Mocht u behoefte hebben aan juridisch advies of wilt u op andere wijze gebruik maken van mijn diensten… Hier heeft u mijn kaartje.”
Hij stond op en schudde ons de hand. Overdonderd liepen we de deur uit.
“Wat doen we? Meteen naar huis? Of even uitwaaien?” vroeg ik toen we in de auto stapten.
Ik kende Sjors. Als hij met dingen rondliep, moest hij even flink de wind door zijn haren voelen. Even stevig zijn voeten in het zand zetten. En het waaide lekker hard. Het ideale moment om er even bewust van te worden dat wij nog wel leefden…
“Strand,” zuchtte hij. “Doe maar, ja…”
En zo zette ik koers richting de noordzeekust.
“Wat denk jij dat er in die brief staat?” vroeg ik, toch best nieuwsgierig.
Want die brief was vast niet voor niks bij een notaris in bewaring gegeven.
“Ik heb werkelijk geen idee. Misschien hebben ze ergens een oud familiekapitaal verstopt.”
Ik stootte hem aan.
“Mooi man, kunnen we eindelijk een keer op vakantie,” grapte ik.
Dat was natuurlijk flauwekul. We zaten beide in het onderwijs en hadden, om heel eerlijk te zijn, stiekem toch best lekker veel vakantie. En die gebruikten we voornamelijk om de mooiste plekjes van de wereld te bezoeken. Ik weet nog goed dat we de eerste keer samen op vakantie gingen. Sjors had me uitgenodigd. Toen was het nog zo vreemd geweest. Ik zat in zes VWO. Hij was mijn nieuwe muziekleraar. Vanaf het allereerste moment trokken we elkaar aan. Niemand die het mocht weten. Want het kon natuurlijk niet. Een leraar hoorde van zijn leerlingen af te blijven. Maar ja… Deze leerling kon zelf ook niet van zijn leraar afblijven… Pas nadat ik m’n diploma had gehaald, maakten we het bekend. Vreemd, hoeveel mensen toen ineens zeiden dat ze het eigenlijk al wisten. We pasten bij elkaar, zeiden ze. Waren beide gepassioneerd met muziek bezig. We leken elkaar aan te voelen. Ze vonden ons twee handen op één buik. Die zomer gingen we voor het eerst samen op vakantie. Naar New York. Ik was in de zevende hemel. Smoorverliefd. En ik was niet de enige… De gedachte bracht een glimlach op m’n lippen.
“Wel raar dat die notaris zo nadrukkelijk zei dat die brief uitsluitend voor mij bedoeld was,” merkte Sjors op.
“Inderdaad. Alsof je ouders een geheim hadden… Iets wat niemand wist en ook niemand mocht weten,” merkte ik bedachtzaam op. “Ik ben toch eigenlijk best nieuwsgierig,” ging ik verder.
“Jammer voor jou schat. Ik ga die brief straks eerst zelf lezen. En dan bepaal ik of jij hem ook mag lezen.”
“Hmm, dat zou dan het eerste geheim tussen ons worden,” reageerde ik een beetje gepikeerd.
Ik kon niet verhullen dat dat idee me niet aanstond.
“Maak je niet druk jongen. Ik wil niet eens geheimen voor jou hebben. Maar ik wil hem wel eerst zelf lezen. Daarna mag jij. Ok?”
Opgelucht knikte ik. Sinds we bij elkaar waren, hadden we werkelijk alles met elkaar gedeeld. Beide hielden we niet van geheimen. Het was al erg genoeg dat we bij mijn ouders thuis toneel moesten spelen. Oh… Ze wisten heel goed hoe de vork in de steel zat. Ze wisten dat we getrouwd waren. Maar ze deden alsof het niet bestond. Alsof we goeie vrienden waren. We waren welkom maar over onze relatie werd niet gesproken. Nooit. Toen we trouwden, was er van mijn familie ook niemand aanwezig geweest. Gelukkig waren Sjors’ ouders heel anders. Daar was ik met open armen ontvangen. Ze zagen me bijna als hun tweede zoon. Maar nu leek het erop dat die lieve mensen een geheim hadden. Als dat geheim maar niet tussen ons zou komen… Ik was er niet helemaal gerust op. Want waarom wilden zijn ouders dat die brief alleen door Sjors gelezen werd? Ze wisten wat ik voor hem betekende. Waarom sloten ze mij buiten?