24 februari 2021

Liebesträume – 2 Seliger Tod

***

Op zijn kamer zoeken de trillende vingers van de oude man tussen de foto’s in de schoenendoos die hij op zijn schoot heeft.
Een van de mannen op het bankje heeft hem teruggebracht naar het huis. Hij was graag eerder gegaan maar moest noodgedwongen wachten. De kracht in zijn armen die nodig is om zelf zijn rolstoel voort te bewegen, heeft hij niet meer.
Plotseling verschijnt er een glimlach op zijn magere gezicht. Hij trekt een oude, vergeelde foto uit de doos. Met ingehouden adem bekijkt hij de twee mannen die naast elkaar op de foto staan. Links, dat is hijzelf, tachtig jaar geleden. Wat zag hij er toen nog goed uit! Zeventien was hij toen die foto was gemaakt. En rechts, dat is…
“Jerôme…”, zucht hij weemoedig.
Ingespannen tuurt de oude man naar de foto in zijn hand. Zijn gedachten gaan terug naar het verleden. Naar de dag waarop ze afscheid van elkaar namen. Ze hadden de liefde bedreven, hij weet het nog goed. De herinnering brengt een twinkeling in zijn ogen. Een lichte blos verschijnt op zijn bleke, ingevallen wangen.
Jerôme was naar New York gegaan om zich daar als fotograaf en filmmaker te vestigen. Hij had hem beloofd zo snel mogelijk terug te komen om hem te halen. Het was de laatste keer geweest dat hij hem gezien had…
Verwoed onderdrukt hij zijn opkomende tranen. Hij mist hem nog elke dag… Diep in zijn hart weet hij best dat Jerôme niet meer leeft. Dat is onmogelijk, dan zou hij nu honderdzes zijn…
Berustend drukt hij op het belletje dat aan zijn rolstoel hangt. Niet veel later komt iemand van het verplegend personeel en helpt hem in bed. Met de foto dicht tegen zich aan, valt hij in slaap.

***

Hij staat voor de ‘Welte Mignon’. Zijn lange, zwarte jas met rond weggesneden voorpanden, heeft hij keurig over de stoel voor de secretaire gehangen. Voorzichtig plaatst hij een muziekrol in het speelkabinet en start het apparaat. Duidelijk hoorbaar wordt de wind in de drie blaasbalgen die het mechanisme aandrijven, geblazen. De eerste klanken van ‘Liebesträume no. 2, Seliger Tod’ van Franz Liszt vullen de ruimte als de ‘Welte Mignon’ het orgel bespeelt. Plotseling voelt hij twee armen om zich heen. Een glimlach glijdt over zijn gezicht op het moment dat zachte lippen zijn nek beroeren. Een zucht ontsnapt zijn mond. Verlangend draait hij zich om. Het licht van de volle maan schijnt door de grote ramen in het dak op het gezicht van de hem zo geliefde jongen. Strelend glijdt zijn duim langs zijn wang.
“Eindelijk…”, zucht hij. Teder beroert hij zijn lippen. Zijn handen glijden door de halflange, blonde haren van de jongen en vervolgen hun weg langs zijn rug naar beneden. Langzaam schuiven zijn vingers onder de grijs gestreepte spencer en trekken zijn ongesteven overhemd uit zijn broek. Zijn warme handen strelen de blote rug van de jongen.
“Mijn lief…”, fluistert de jongen als ze hun kus verbreken. “Ik kan niet lang blijven…” Zijn vingers zoeken de knopen van zijn vest. Ongeduldig kleden ze elkaar uit. Geen van beiden neemt de moeite hun kleding netjes op te vouwen.
Liefdevol neemt hij hem in zijn armen en trekt hem tegen zich aan. Naakt wiegen ze, strelend en kussend, op de maat van de lieflijke klanken van ‘Seliger Tod’ tegen elkaar. De jongen vlijt zijn hoofd tegen zijn borst.
In één soepele beweging tilt hij hem op, één arm onder zijn knieën, de andere onder zijn rug. Voorzichtig draagt hij hem naar de chaisse longue in de hoek. Zijn jonge lichaam trilt van opwinding als hij hem liefdevol neerlegt en op zijn zij naast hem gaat liggen. Steunend op zijn elleboog buigt hij zich over de jongen en kust hem opnieuw. Met zijn vrije hand streelt hij zijn borst. Via zijn buik daalt hij af naar beneden. De jongen kreunt verlangend.

“Ik moet nu echt gaan”, fluistert de jongen, als ze niet veel later in elkaars armen liggen. Zijn vingers woelen door zijn haren.
“Kun je me niet meenemen?”, vraagt hij smekend terwijl hij zachtjes zijn arm streelt.
De jongen schudt zijn hoofd. “Ik zou niks liever willen, mijn lief, maar het gaat niet. Ik kom zo snel mogelijk terug om je te halen…”

Door een waas van tranen kijkt hij de jongen, van achter het raam, na. Op de brug draait hij nog eenmaal om en zwaait, om dan uit het zicht te verdwijnen.

***

“Hé slaapkop, wordt eens wakker”. Berend schudt aan zijn schouder. “Ik heb honger. Kom, naar het dorp, eten.”
Jeroen rekt zich uit, kruipt uit zijn slaapzak en trekt zijn sokken en spijkerbroek aan. “Wat doen we? Halen we broodjes of gaan we ergens zitten om wat te eten?”, vraagt hij.
“Heb jij in het dorp iets anders gezien dan ik?”, grinnikt Berend. “Ik geloof niet dat je hier ergens buiten de deur kunt eten, laat staan ontbijten. Laten we maar gewoon wat broodjes bij die ‘Huit à Huit’ halen.”
“Strak plan“, knikt Jeroen instemmend.

“Wil je nog kijken of iemand iets over het landgoed weet?”, vraagt Berend als ze een half uur later in de rij bij de kassa staan.
“Oh shit ja!”, reageert Jeroen. “Da’s waar ook…”
De daad bij het woord voegend, spreekt hij de dame aan die voor hen in de rij staat. De dame vertelt dat het landgoed lang geleden bewoond werd door de eigenaar van de nabijgelegen textielfabriek. Hij en zijn vrouw zijn plotseling overleden waardoor het landgoed in handen kwam van hun enige zoon. Op een dag is hij met de noorderzon vertrokken en sindsdien is het verlaten.
“Misschien moeten jullie eens met François praten”, zegt ze. “Hij was destijds de protégé van de zoon en heeft nog jaren na zijn vertrek voor het landgoed gezorgd. Hij weet er vast meer over te vertellen.”
“Fantastisch!”, reageert Jeroen enthousiast. “Waar vinden we die François?”
“Voor zover ik weet, woont hij nog steeds in het ‘Maison de Retraite’, tegenover de kerk”, antwoordt de vrouw. “Vraag maar naar François Bonnet”, voegt ze eraan toe.
Ze bedanken de dame vriendelijk, rekenen de boodschappen af en lopen het kleine winkeltje uit.

“Het lijkt wel alsof we in een macabere film terecht zijn gekomen, waarin de wereld is overgenomen door bejaarden”, grinnikt Jeroen als ze even later het dorpsplein oversteken.
Voor hen schuifelen twee dames, voetje voor voetje, richting de ‘Huit à Huit’. Van links komt een oude man met een boodschappenwagentje aangelopen.
“Vind je het gek? D’r is hier voor een normaal mens toch ook niks te doen?”
“Toch lijkt het me wel wat. Elke ochtend op je dooie akkertje naar de ‘Huit à Huit’ voor de dagelijkse boodschappen en het laatste nieuws en verder in alle rust van je ouwe dag genieten”, mijmert Jeroen.
“Dus jij zou hier je laatste jaren wel willen slijten?”, vraagt Berend spottend.
“Ikke wel”, lacht Jeroen terug. “Maar dan wil ik wel in die oude villa wonen.”
“Jij bent gek! De staat waarin dat huis verkeerd… Dat kost kapitalen om op te knappen, man! Om nog maar niet te spreken van de tijd…”
“Ach, leuk project toch. Ik heb nog een heel leven voor me, tijd zat”, grinnikt Jeroen. “Zou het te koop zijn?”, voegt hij er geïnteresseerd aan toe.
“Misschien weet die François dat wel”, oppert Berend lachend.
“Laten we dan maar eens kijken of we hem te spreken kunnen krijgen”, stelt Jeroen voor.

***

‘Maison de retraite’ staat er met sierlijke letters op de gevel van het oude gebouw. Het heeft wat weg van een klooster of een oud ziekenhuis. De voordeur staat uitnodigend open. Het meisje achter de balie biedt hen een kopje koffie aan en vraagt om even plaats te nemen, ze zal iemand roepen.

“Goedemorgen.” Een vriendelijk dame van rond de vijftig komt op hen aflopen. “U komt voor meneer Bonnet?”
De mannen knikken.
“Dan ben ik bang dat ik vervelend nieuws voor u heb”, gaat de dame verder. “Meneer Bonnet is afgelopen nacht in zijn slaap overleden.”
Jeroen verslikt zich bijna in zijn koffie. “Pardon?”, vraagt hij verschrikt.
“Excuses dat wij u niet op de hoogte hebben gebracht. We dachten dat meneer Bonnet geen familie of vrienden meer had. Vanmiddag ligt hij opgebaard in de kapel. Als u wilt, kunt u dan terugkomen om afscheid te nemen.” Om beurten kijkt ze de mannen aan.
Jeroen knikt.
“Ok, laten we dan maar gaan”, stelt Berend voor.

***

Een paar uur later staan ze opnieuw voor de deur van het ‘Maison de Retraite’. Dezelfde dame die hen vanochtend te woord heeft gestaan, gaat hen voor naar de kapel. Voor een grote, donkere, eikenhouten deur staat ze stil.
“Hier is het”, wijst ze vriendelijk. “Als u behoefte heeft aan koffie… Daar staat een koffiemachine. Neemt u gerust een kopje”, voegt ze eraan toe. “Dan laat ik u nu alleen. U vindt de weg terug wel zonder hulp, denk ik, of niet?”