***
Op het bankje tegenover de oude muziekkapel zitten drie oude mannen, druk gebarend, met elkaar te praten. Naast het bankje zit een oude, magere man in een rolstoel. Zijn ogen staan hol en levenloos in zijn oogkassen. Spierwitte haren hangen in dunne slierten om zijn ingevallen gezicht. Zijn trillende handen liggen in zijn schoot.
Het dorpspleintje ademt een rustige sfeer. Op de hoek, waar vroeger de bakkerij zat, zit nu een piepkleine ‘Huit à Huit’, zodat de merendeels oude inwoners van het dorpje, voor levensmiddelen in ieder geval niet zijn aangewezen op de dichtstbijzijnde stad. Sinds de hoogtijdagen van de textielindustrie voorbij zijn, hebben veel mensen, op zoek naar werk, het dorp verlaten. Het gros van de mensen dat achter is gebleven, heeft inmiddels hun oude huisje verruild voor een kamer in het enige ‘Maison de Retraite’ dat het dorp rijk is.
In de verte zwelt het geluid van de in aantocht zijnde bus, die tweemaal daags het dorpje doorkruist, aan. De oude man in de rolstoel kijkt op. De bus stopt en een lange, tengere jongeman stapt uit. Zijn halflange, blonde haar danst in de wind. Dan volgt een tweede jongeman, iets kleiner en donkerder dan de eerste. Verblind door de laagstaande zon knijpt hij zijn ogen tot spleetjes en kijkt, door het kleine brilletje dat op zijn neus prijkt, om zich heen.
De doffe ogen van de oude man lichten op. Onrustig schuift hij in zijn rolstoel heen en weer. Zijn mond zakt een stukje open. Hevig trillend brengt hij zijn handen naar de leuning. Zijn knokkels kleuren wit door de kracht waarmee hij erin knijpt.
Druk in gesprek met elkaar, passeren de beide mannen het bankje zonder de oude man op te merken. In het voorbijgaan draait de oude man zich, voor zover hij dat kan, om.
“Jerôme…”, fluistert hij.
De kleinste van de twee mannen houdt zijn pas in en draait om. Een kort moment kijkt hij de oude man aan. Hij fronst zijn wenkbrauwen, schudt even met zijn hoofd, draait weer om en loopt zijn vriend achterna.
***
“Hoe ver is het nog?”, vraagt Jeroen.
“Als de informatie op internet klopt, is het vanaf de bushalte nog een kleine twee kilometer lopen”, antwoordt Berend. “Daar bij dat kerkje rechtsaf en dan net over een brug, aan de linkerkant. Daar moet het zijn.”
Zwijgend lopen de mannen verder. Een paar maanden geleden hebben ze elkaar via een fotosite leren kennen. Beiden geïnteresseerd in het fotograferen van oude huizen, verlaten dorpen, vervallen fabrieken en meer van dat soort dingen, besloten ze samen op pad te gaan. En zodoende lopen ze nu hier. Want net buiten dit dorpje, ligt een fraai, al jaren verlaten, landgoed en dat willen ze, in al haar vergane glorie, vastleggen.
“Ik zou hier zo een hele week kunnen rondlopen. Neem nou zo’n oude spoorlijn,” merkt Jeroen op als ze een oude spoorbrug passeren, “dan moet er vast ook ergens een oud stationnetje zijn.”
Aan de andere kant van de brug staat Jeroen ineens stil. Verbaasd kijkt hij naar een grote poort die aan de overkant van de weg voor hem opdoemt. Een oude muur met daarachter hoge bomen, afgewisseld met dicht struikgewas, strekt zich uit zover hij kan zien.
“Het is net of ik dit ken… Is het hier?”, vraagt hij terwijl hij de weg al oversteekt. “Kom je?”, roept hij ongeduldig terwijl hij over zijn schouder kijkt.
“Wacht even”, roept Berend terug. “Ik wil dit vastleggen, het licht valt precies goed.” Meteen doet hij zijn rugzak af en haalt zijn camera tevoorschijn.
Niet veel later lopen de twee mannen tussen de hoge bomen van de oprijlaan door. Over een drooggevallen vijver links van hen, ligt een verweerde brug. Het geheel wordt omgeven door een volkomen overwoekerde tuin.
Alsof ze het afgesproken hebben, halen ze tegelijkertijd hun camera’s tevoorschijn. Heel even kijken ze elkaar aan en lachen. Het volgende moment hebben ze beiden alleen nog maar oog voor hetgeen ze door de lens van hun camera zien.
“Dit is echt prachtig”, zucht Jeroen dromerig. “Hier zou ik wel willen wonen…”
“Kom… verder”, spoort Berend hem aan.
Ze vervolgen hun weg. Rechts staat een oud, roze gebouwtje. De toren aan de ene kant doet vermoeden dat het ooit dienst heeft gedaan als kapel.
“Naar binnen?” Vragend kijkt Jeroen Berend aan.
Berend schudt zijn hoofd. “Eerst de villa, goed? Kunnen we daarna hier nog wel even kijken.”
“Oké”, antwoordt Jeroen met tegenzin. Op de één of andere manier heeft hij heel sterk het gevoel dat dit de plek is waar hij moet zijn. Er is iets merkwaardigs met dit gebouwtje. Hij kan het niet plaatsen maar het gevoel is onmiskenbaar aanwezig.
***
Via een openstaande deur, aan de achterkant van de villa, gaan Jeroen en Berend naar binnen. Op internet hebben ze al foto’s gezien van het oude huis, maar de werkelijkheid overtreft hun stoutste verwachtingen. De kastjes in de keuken staan vol met ingemaakte groenten, ingeblikt vlees en flessen olie en azijn. Met open mond kijken ze rond. Ze maken de ene foto na de andere.
In de kelder liggen flessen wijn onaangeroerd en onder het stof. Voorzichtig pakt Berend één van de flessen. ‘Bott Frères, Pinot Gris, 1927’ staat er op het etiket.
“Wow”, brengt hij vol ontzag uit. “Die flessen hier zijn meer dan tachtig jaar oud, man!” Opnieuw pakt hij een fles. “Hier.. Deze is uit 1918… Dat dat hier nog nog ligt… Onvoorstelbaar…”
Vol ontzag lopen de beide mannen verder. Ze beklimmen de statige, brede trap naar de bovenverdieping. Opgemaakte bedden, linnengoed keurig opgevouwen in de kasten… Het is alsof de bewoners van het één op het andere moment vertrokken zijn. Alsof de tijd stil is gezet op het moment dat ze het huis verlieten.
“Snap jij waarom zo’n huis zo achtergelaten is?”, vraagt Jeroen aan Berend die naast hem druk bezig is close-up opnames van de linnenkast te maken.
“Misschien plotseling iemand overleden?”, reageert hij, zonder te stoppen met fotograferen.
“Maar dan is er toch wel familie? Iemand moet dit toch geërfd hebben? Dit is gewoon bizar…”
“Stond er niks over op internet?”, vraagt Berend.
Jeroen schudt zijn hoofd. “Nee, dat was juist het gekke. Ik ben wel foto’s tegengekomen, niet eens zoveel trouwens, maar informatie over de bewoners en waarom het verlaten is… niks!”
“Misschien kunnen we morgen eens in het dorp rondvragen. Ik kan me niet voorstellen dat niemand weet wat hier gebeurd is”, oppert Berend.
“Goed idee. Want dit is gewoon absurd!”, reageert Jeroen.
Weer beneden lopen ze de grote salon binnen. Links staat een oude vleugel. De rechterpoot is kapot waardoor hij helemaal scheef is gezakt. Gefascineerd opent Jeroen de klep. Zijn vingers glijden over de toetsen, maar het verwaarloosde instrument brengt geen fatsoenlijke klank meer voort.
De uren verstrijken zonder dat ze er erg in hebben. De zon verdwijnt achter de horizon, waardoor het huis een mysterieuze uitstraling krijgt.
“Nog even in die kapel kijken?”, vraagt Jeroen als de ingevallen duisternis fotograferen niet echt zinvol meer maakt. “Gewoon, om te kijken of het de moeite waard is er morgen naartoe te gaan…”
Berend knikt terwijl hij zijn camera opbergt.
***
Voorzichtig duwt Jeroen de deur van het roze gebouwtje open.
Berend richt zijn zaklamp op de met brokken steen bezaaide vloer. “Oppassen, je zou je benen nog breken”, waarschuwt hij.
Ze staan in het torentje. Rechts een smalle stenen trap. Hier en daar ontbreken hele delen van treden.
“Wow, kijk daar eens”, stoot Berend Jeroen aan. Hij wijst naar een geëmailleerde potkachel.
“Jammer dat het al donker is…”, zucht Jeroen. “Morgen dan maar.” Behoedzaam loopt hij verder. “Wat is dit geweest?”, vraagt hij, verbaasd rondkijkend.
Berend schijnt met zijn zaklamp rond. Zwart geschilderde muren waartegen grote, zware eikenhouten kasten met honderden laatjes staan. In het midden een soort grote toonbank. Terwijl Jeroen nieuwsgierig het ene laatje na het andere opentrekt, beklimt Berend voorzichtig de gehavende trap.
“Kom eens… Dit moet je zien!”, roept hij van boven.
Nieuwsgierig klimt Jeroen omhoog. In een grote, hoge ruimte staat, in het licht van de volle maan, een oud orgel.
“Wow”, brengt hij vol ontzag uit. Een rilling trekt langs zijn ruggengraat bij het zien van de lege orgelkast. Alle pijpen zijn eruit gehaald. Het toetsenbord gaat verscholen achter een kabinet. Nieuwsgierig loopt hij er naartoe.
“Wat ís dit?”, zegt hij verwonderd terwijl hij de klep van het kabinet openmaakt.
‘Welte Mignon’ staat er op het koperen plaatje aan de binnenkant. Onder de klep zit een mechanisme, waarin een oude, gescheurde rol met allemaal gaatjes is bevestigd. ‘Liebesträume no. 1, Hohe Liebe, Franz Liszt’ staat er op de kapotte rol. Verbaasd leest hij de tekst nog een keer. No. 1? Bestaat dat ook? Hij kent alleen no. 3. Die muziek heeft hem van kinds af aan geboeid. Waarom, weet hij eigenlijk niet. Jammer dat de rol kapot is en het mechanisme niet meer werkt. Hij had no. 1 graag willen horen…
De beide mannen zijn het erover eens, dit gebouwtje is zeker de moeite van het fotograferen waard. Ze besluiten hier te overnachten en pakken hun slaapmatjes en slaapzakken uit. Moe van de enerverende dag vallen ze al snel in slaap.