26 februari 2022

Familie? Familie! – 56 Wolfgang

Dinsdag 29 november 2011
Alanis Morissette – Not As We

De stilte op de ziekenhuisafdeling maakt dit moeilijker, dan hij heeft verwacht. Wolfgang staat naast Sascha. Hun gezichten zijn vochtig van de tranen. De jongen kan het nauwelijks opbrengen om naar Robin te kijken. Met zijn duim wrijft hij afwezig over de hoek van het dikke papier in zijn hand, terwijl hij probeert woorden te vinden, die passen bij deze gelegenheid. Hij heeft geen woorden. Geen woorden van hemzelf. De gedrukte woorden vullen zijn gedachten. De vergeelde pagina met de ezelsoren kan hij zo voor zich zien. Wolfgang durft de woorden niet uit te spreken, kan ze niet uitspreken, wil ze eigenlijk nooit uitspreken.

… Om te weten, dat je heengaat, zoals een zacht licht, dat een schaduw van boven op de aarde werpt; om te weten, dat je weggaat naar degenen, die hier ronddwalen; om nauwelijks te weten, waarom juist jij verdwijnt; om te voelen, dat je toebehoort aan het heldere licht; om te weten, dat je je vleugels hebt uitgeslagen en wegvliegt; om te hopen, dat je terugkomt bij degenen, die van je houden …

Als hij dat boek maar had meegenomen. Als hij maar eerder was aangekomen. Hij zou het hele boek voorlezen! Tijdens de reis terug naar Köln heeft Wolfgang elk onvriendelijk en liefdeloos gebaar betreurd. Ergens, diep van binnen heeft hij angst, dat hij Robin op de een of andere manier heeft vervloekt, waardoor dit lot hem heeft getroffen. Hij heeft de pijn in zijn hoofd verzameld.

Zijn laatste woorden tegen Robin zijn de beschuldigingen geweest, die hij een paar dagen geleden zijn waarschijnlijke broer voor de voeten heeft geworpen. Hij heeft de man, die hij bewondert, verteld, dat hij nooit meer iets van hem wil zien, horen of lezen. Het is een vreselijke wens. Het is bijna onmogelijk voor hem om te begrijpen, dat deze wens werkelijkheid wordt. Hoe kan Wolfgang nu verder leven? Durft hij Alexander nog onder ogen te komen? Of iemand anders?

Wolfgang trilt, terwijl meer tranen gestaag over zijn wangen druppelen. Hij maakt geen aanstalten om ze af te vegen. Gevoelens van schuld vermengd met verdriet hebben hem verlamd, hij kan nauwelijks luisteren naar de vriendelijke en positief bedoelde woorden van Sascha. Met spijt staart hij naar de bleke man in het ziekenhuisbed met een vreedzame glimlach op zijn gezicht.

Heeft zijn moeder er op het laatst zo uitgezien? Ze zag er zo ziek uit de laatste keer, dat hij haar heeft gezien. Heeft ze eerst alle problemen en lasten, die ze met zich meedroeg, laten wegvliegen, voordat zijzelf haar vleugels uitsloeg voor haar laatste vlucht? Was ze op het einde van haar leven weer net zo mooi, als hij haar zich herinnert? Hij is er zeker van, alleen al vanwege haar gevoelige en vriendelijke ziel. Ze is nu beslist een briljante en mooie engel, mooier dan de engelen in de Bonifatiuskerk. Hij praat zacht.

„Het spijt me.“

Hij voelt Sascha’s grote, sterke handen licht op zijn schouders drukken.

„Ik ben zo stom. Hij zag er zaterdag niet goed uit, volgens Henriette. Ik heb er niet op gelet, ik was zo boos.“
„Ik heb het ook niet gezien.“

Sascha geeft zijn onoplettendheid toe.

„Maar nu … waarom is dit met hem gebeurd?“
„Ik weet het niet.“
„Wat kan ik doen?“

De jongen tilt het papier in zijn handen weer op en bekijkt het opnieuw. Het papier laat hoop en dromen, vrolijkheid en geluk zien, die nooit meer realiteit worden. Hij geeft het aan Sascha, die het met trillende handen aanneemt. Waarschijnlijk kijkt er hij er met hetzelfde wanhopige gevoel naar als Wolfgang. Sascha bekijkt het papier en moet een paar keer slikken. De jongen draait zich om en legt zijn arm om de taille van de langere man.

„Ik weet zeker, dat hij dit zou willen zien.“

Bij Sascha zoeken een paar tranen hun weg over zijn wang. Hij geeft het papier terug.

„Het is het enige, wat ik nog van hem heb.“
„Praat niet zo!“

Wolfgang schudt zijn hoofd en heeft alweer spijt van zijn slechte woordkeuze. Opnieuw kijkt hij naar het papier in zijn handen en aarzelt. Hij schuift dichter naar het bed, dichterbij dan hij tot nu toe bij Robin is geweest, nadat hij zijn angst en verdriet overwonnen heeft. Weliswaar te laat spreekt hij zijn broer alsnog aan.

„Ik heb wat voor je meegenomen. Astrid en Charlie heb ik gevraagd onderweg te stoppen, zodat ik … Ik wil, dat je dit ziet. Ik heb het meegenomen, zodat je misschien sneller beter wordt … Ze wilden eerst niet stoppen … Het is belangrijk, dat je dit hebt. Ik wil, dat je het hier bij je hebt. Ik denk, dat goed is voor je … omdat het me spijt, Robin … Ik heb spijt van alle domme dingen, die ik heb gezegd … Ik was boos … Ik wist niet, dat je ziek bent … Ik zou graag willen, dat je iets verteld had … dan zou ik me niet zo hebben gedragen … Je bent mijn broer, Robin … Ik wil je zo graag als broer hebben … Als ik het allemaal overnieuw zou mogen doen, dan … zou ik het vast beter hebben aangepakt.“

Wolfgang snuit zijn neus en droogt zijn gezicht met een paar zakdoeken. Hij haalt diep adem, terwijl hij de moed verzamelt om nog dichterbij te komen. Terwijl hij langzaam direct naast het bed gaat staan, blijven zijn ogen gefixeerd op Robin’s gezicht, op de vreedzame, bevroren glimlach.

„Ik hoop, dat we een kans zouden hebben om het weer goed te maken. Ik wil, dat je weet, hoeveel het me spijt. Dit is nu van jou.“

Tijdens de laatste woorden legt Wolfgang het papier op zijn buik. Hij tilt Robin’s hand een beetje op en legt hem voorzichtig op het papier. Zonder erover na te denken, streelt hij Robin’s hand met een vol, warm gevoel. Voorzichtig leunt hij voorover en drukt zijn lippen tegen Robin’s voorhoofd. Het is Wolfgang’s eerste aanhankelijke kus voor zijn broer. Hij merkt, dat hij bang is, dat het de laatste kus is, die Robin krijgt en begint zachtjes te fluisteren.

„… Om te voelen, dat je toebehoort aan het heldere licht; om te weten, dat je je vleugels hebt uitgeslagen en wegvliegt; om te hopen, dat je terugkomt bij degenen, die van je houden … Ik heb zo verschrikkelijk veel spijt.“

De jongen stapt langzaam achteruit, weg van het bed. Hij blijft Robin aankijken en hoopt in stilte, dat Robin hem heeft gehoord en wil vergeven. Sascha’s hand voelt hij weer op zijn schouder en hij draait zich om. Leunt hij tegen de langere man of houdt de langere man hem staande? Ze huilen alletwee in stilte. Wolfgang iets meer, terwijl hij zich vastklampt aan het laatste deel van zijn levende familie.

„Sascha … Het was niet mijn bedoeling hem zo overstuur te maken … dat hij een hartaanval kreeg! … Ik wilde hem niet vermoorden … Het spijt me.“
„Het is niet jouw schuld. Absoluut niet.“

De oudere man fluistert en herhaalt zijn woorden nog een paar keer om de jongen voorzichtig, met al zijn gevoel te troosten. Wolfgang houdt Sascha stevig vast. Hij wil hem niet loslaten uit angst om hem ook te verliezen.