2 maart 2021

Dubbelleven – 2 Wat zou erin staan?

Zwijgend liepen we tegen de wind in naast elkaar langs de vloedlijn. Handen in de zakken, kraag omhoog. Tranen liepen over m’n wangen. Niet zo zeer van verdriet maar meer van de snijdende noordoostenwind. Althans, dat kon ik mezelf voorhouden… Af en toe keek ik opzij, naar de man naast me. Ook zijn wangen waren vochtig. Zo nu en dan zuchtte hij.
“Ik ben blij dat het achter de rug is,” zei hij ineens uit het niets.
Abrupt stond hij stil en draaide zich naar de zee. Flinke golven braken bulderend uiteen en zorgden voor witte schuimkoppen. Ik kroop tegen zijn rug, sloeg m’n armen om hem heen. Als vanzelf greep hij mijn handen vast en duwde zijn hoofd naar achteren.
“Als we zo thuis zijn, wil ik slapen,” zuchtte hij. “Ik ben bekaf.”
Hij wreef zijn wang langs de mijne.
“Het was ook een vermoeiende week schat. Emotioneel zwaar,” reageerde ik.
“D’r komt een hoop kijken bij zo’n begrafenis. Gelukkig maar dat mijn ouders de boel goed geregeld hadden,” merkte hij op.

Alles had keurig in het onderste kastje van het wandmeubel gelegen. Niet alleen de papieren van de begrafenisverzekering maar ook een adressenlijst en al hun wensen voor de begrafenis. Gelukkig hoefden we niet zelf na te denken wie er allemaal een kaart moesten krijgen. Ik geloof niet dat we dat hadden gekund. Jammer genoeg hadden we niet al hun wensen voor de begrafenis uit kunnen voeren. Maar ja, dat was overmacht geweest. Mijn schoonouders hadden iedereen de gelegenheid willen geven bij een open kist afscheid te nemen maar dat was ons afgeraden. Na het zien van het autowrak, begrepen we dat. Zelf hadden we ze ook niet meer willen zien. We hielden ze liever in onze herinnering zoals ze waren toen ze nog leefden…

“Kom,” zei Sjors. “We gaan terug. Ik heb het wel gehad hier.”
Hij draaide zich in mijn armen om en kuste me. Een kort moment bleven we zo staan. Het gebulder van de zee op de achtergrond, de koude wind, hem dicht tegen me aan… Op de één of andere manier stelde het me gerust. Maakte het me ervan bewust dat we, wat er ook gebeurde, elkaar hadden.

Direct na mijn eindexamen was ik bij hem ingetrokken. Misschien te snel maar ik had niet veel keuze. De laatste jaren thuis waren jaren geweest waarin ik stilzwijgend m’n eigen gang ging. Mijn ouders wisten best dat ik vriendjes had. Maar er werd niet over gesproken. Ze wilden het gewoon niet weten. Toen ze doorkregen dat het tussen Sjors en mij serieus was, veranderde dat. Tegenover mij spraken ze er openlijk schande van. Hij was te oud, hij was één van mijn leraren. En bovendien was hij een man… Volgens mij hadden m’n ouders steeds de hoop gehad dat ik vanzelf uitgekeken zou raken op jongens als zij het maar negeerden. Tot ik bij hem introk. Toen drong blijkbaar tot ze door dat ze er niet meer omheen konden. Hun oudste zoon was echt homo. Mijn ouders vonden het maar niks dat we samenwoonden. In het begin lieten ze dat heel duidelijk merken. Maar toen we na een paar jaar besloten te trouwen, legden ze zich erbij neer. Weliswaar met gepaste tegenzin, maar goed…

Met de armen om elkaar heen slenterden we terug. De wind in de rug maakte het een stuk makkelijker om te praten.
“Volgende week maar eens beginnen om het huis leeg te ruimen,” begon Sjors.
“Wat wil je eigenlijk met het huis doen? Verkopen?” vroeg ik hem.
“Geen idee. Ik heb er nog niet echt over nagedacht. Ergens vind ik het raar als het verkocht wordt, denk ik. Dan heb ik geen plek meer om naar terug te gaan. Alsof m’n wortels dan helemaal weg zijn. Voelt leeg… Geen ouders meer… Geen ouderlijk huis…”
“Wat zou je dan willen schat? Dat wij er gaan wonen?”
Hij dacht lang over mijn vraag na.
“Nee,” zei hij tenslotte. “Dat zou ik geloof ik nog raarder vinden. Ik denk dat ik dan voortdurend het gevoel zou hebben dat ze elk moment binnen kunnen komen. Nee, dat wil ik niet. Bovendien is het te ver weg. We kunnen toch moeilijk elke dag anderhalf uur reizen om op school te komen?”
“Toch verkopen dus,” concludeerde ik.
“Er zit niks anders op denk ik,” reageerde hij. “Maar het heeft geen haast… Eerst maar eens door alle spullen heen.”
Ik knikte.

Eenmaal thuis, zochten we vrijwel meteen ons bed op. Beide waren we doodmoe. Sjors draaide zich met z’n rug naar me toe. Ik kroop tegen hem aan. Al snel verraadde zijn rustige ademhaling dat hij sliep. Zelf kon ik de slaap niet direct vatten. Die brief spookte door m’n hoofd. Wat kon er nou zo belangrijk zijn dat mijn schoonouders een brief bij een notaris in bewaring hadden gegeven? Wat was het dat ze hem tijdens hun leven niet hadden kunnen of willen vertellen? En misschien nog wel wezenlijker… Waarom had Sjors die brief nog niet opengemaakt? Hij had hem nu toch al een paar uur in zijn bezit. Durfde hij niet? Was hij bang dat de inhoud van die brief een smet op de herinnering aan zijn ouders zou leggen? Of had hij er gewoon niet meer aan gedacht? Was hij gewoon bekaf van alles wat er de afgelopen week was gebeurd en wilde hij echt alleen nog maar slapen?
Langzaam sukkelde ikzelf ook in slaap…

Een paar uur later werd ik wakker omdat Sjors zich omdraaide. Ik lag nog steeds dicht tegen hem aan.
“Hé schat,” fluisterde hij. “Ben je wakker?”
“Nu wel ja,” reageerde ik grinnikend.
Hij sloeg zijn armen om me heen en kuste me. Hij lachte. Ik keek hem aan. Lachte terug. Onze lippen raakten elkaar weer. Voorzichtig. Ik streelde zijn zij. Hij drukte zich dichter tegen me aan. Ik kreunde. Al snel verloren we ons in een hartstochtelijke vrijpartij. Alle emoties van de afgelopen dagen kwamen er in samen. En het luchtte op. Het bracht ons weer tot elkaar. Want de afgelopen dagen hadden we in een soort waas doorgebracht. Hadden we nauwelijks tijd voor elkaar gehad…

Voldaan en ontspannen lagen we twintig minuten later tegen elkaar.
“Hoe voel je je nu?” vroeg ik.
“Veel beter,” glimlachte hij.
“Moet je dan nu die brief niet eens lezen schat?”
Hij zuchtte een keer diep.
“Ik weet niet wat het is met die brief. Op de één of andere manier heb ik het gevoel dat ons leven volledig gaat veranderen als ik die envelop open maak. Zo van, voor de brief en na de brief… Het voelt heel raar. Waarom zouden mijn ouders een brief bij een notaris in bewaring geven? Dat kan toch niet anders dan dat er iets heel belangrijks in staat? Iets wat ze me niet wilden vertellen toen ze nog leefden… En daar krijg ik de kriebels van.”
Hij keek me aan. Strak gezicht, geen lachje kon er af.
“Wat er ook in staat schat, we kunnen het samen wel aan,” stelde ik hem gerust.
“Ik vind het zo vreemd… Wat kunnen mijn ouders nou te vertellen hebben? Ik dacht dat we altijd overal met ze over hadden kunnen praten. Dat we geen geheimen voor elkaar hadden…”
“Daar kom je alleen achter als je die brief leest schat. Je kunt het nu wel uitstellen, maar dan zit je alleen maar langer in onzekerheid. Kom, even flink zijn. D’r uit jongen…”
Ik duwde hem het bed uit en kroop er zelf achteraan.

“Cappuccino?”
Sjors zat op de bank. Ik was al onderweg naar de keuken. Het was ook meer vragen naar de bekende weg. Want al veertien jaar lang dronken wel rond een uur of acht ‘s avonds allebei een cappuccino.
“Lekker,” reageerde Sjors zoals elke avond.
Hij had de envelop met de brief voor zich op de salontafel gelegd.
“Zo,” zei ik terwijl ik twee mokken cappuccino neerzette. “Ben je d’r klaar voor?”
Ik keek hem aan. Aarzelend pakte hij de envelop op.
“Maak open dan,” spoorde ik hem aan.
Ergens vond ik het ook wel spannend. Wat kon er nou voor ergs in die brief staan? Het was vast iets leuks. Een flinke meevaller…
“Wil ik wel weten wat er in staat?” vroeg hij, meer aan zichzelf dan aan mij. “Wat nou als de inhoud van die brief mijn hele beeld van m’n ouders verandert? Misschien herinner ik ze me liever zoals ik ze kende…”
“Jongen, maak je niet zo druk. Misschien hadden ze wel gewoon ergens een appeltje voor de dorst waar de Staat niks vanaf wist. Weet ik veel, een geheime bankrekening in Zwitserland of zo…”
“Denk je?”
“Zou kunnen toch?” reageerde ik.
“Ok. Vooruit dan maar.”

In één soepele beweging scheurde hij de envelop open. Zijn vingers trilden licht toen hij het vel papier uit de envelop trok. Hij was nerveus… Ik kon de spanning van zijn gezicht aflezen. Zijn mond strak gespannen, kiezen op elkaar geklemd. Ogenschijnlijk rustig maar van binnen beslist vreselijk nerveus, vouwde het in drieën gevouwen stuk papier open en begon te lezen. Ik hield hem nauwlettend in de gaten.

Was de uitdrukking op zijn gezicht toen hij begon te lezen nog vrij neutraal, al snel veranderde die in één van ongeloof. Met open mond las hij wat er geschreven stond. Langzaam zag ik hem wit wegtrekken… Hij sloeg een hand voor zijn mond en staarde verbijsterd voor zich uit. Bewegingsloos bleef hij zitten.

“Schat?” vroeg ik voorzichtig.
“Hè?” reageerde hij verdwaasd.
Het was me volkomen duidelijk dat wat er in die brief stond, hem behoorlijk van z’n stuk had gebracht. Van het één op het andere moment had ik een vreselijke knoop in m’n maag. Dit zag er niet uit alsof het goed nieuws was… Vol ongeloof las hij de brief nog een keer. Wat stond er in Godsnaam in die brief waardoor hij zo van slag was? Ik maakte me zorgen… Heel erg zorgen.

“Mijn God,” bracht hij uiteindelijk uit.
Vol ongeloof schudde hij zijn hoofd.
“Wat staat er lieverd?” vroeg ik gespannen.
Zwijgend overhandigde hij me het stuk papier en liet zich achterover in de bank vallen.
“Dit is niet waar,” fluisterde hij.
Verslagen hield hij zijn handen tegen elkaar voor zijn gezicht.
Overdonderd door zijn reactie begon ik te lezen…